‘Het zal even moeten wachten,’ zei Faile. Alliandre was opgehouden met huilen, maar ze lag daar maar, stil en zwijgend. ‘Vrouwe, hierop zult u niet willen wachten.’
Faile hield haar adem in. Zou het echt? Het leek te mooi om waar te zijn.
‘Ik hou vol,’ zei Alliandre, en hief haar hoofd om naar Aravine te kijken. ‘Als wat Alvon heeft datgene is waar ik op hoop, dan hou ik wel vol als Sevanna me laat ondervragen.’
Faile greep haar riem – als ze buiten werd gezien zonder riem en halsband zou ze bijna even zwaar worden gestraft als wanneer ze probeerde te vluchten – en haastte zich de tent uit. De motregen was nog fijner geworden, maar ze trok haar kap toch op. Het was nog steeds koud.
Alvon was een gedrongen man, kleiner dan zijn zoon Theril, een magere jongen. Ze droegen allebei met modder bevlekte, bijna witte mantels van tentdoek. Theril, Alvons oudste zoon, was pas veertien, maar de Shaido hadden dat niet geloofd vanwege zijn lengte; hij was zo groot als de meeste mannen in Amadicia. Faile had Alvon vanaf het begin vertrouwd. Hij en zijn zoon waren een soort legende onder de gai’shain. Drie keer waren ze weggelopen, en elke keer hadden de Shaido er langer over gedaan om ze terug te vinden. En ondanks steeds zwaardere straffen hadden ze op de dag dat ze trouw zwoeren al plannen klaar voor een vierde poging om terug te keren naar de rest van hun familie. Geen van beiden lachte ooit, maar vandaag droegen Alvons verweerde gezicht en het smalle gezicht van Theril allebei een brede grijns.
‘Wat heb je voor me?’ vroeg Faile, terwijl ze haastig haar riem vastmaakte. Haar hart klopte zo hard dat het aanvoelde alsof het ging ontploffen.
‘Het was mijn Theril, Vrouwe,’ zei Alvon. Hij was houthakker en sprak met een ruwe tongval waardoor hij nauwelijks te verstaan was. ‘Hij liep toevallig langs, ziet u, en er was niemand in de buurt, helemaal niemand, dus dook hij snel naar binnen en... Laat het de vrouwe zien, Theril.’
Verlegen greep Theril in zijn wijde mouw – de mouwen van de mantels waren meestal voorzien van ingenaaide zakken – en haalde een gladde witte staf tevoorschijn die eruitzag als ivoor, ongeveer een voet lang en zo slank als haar pols.
Faile keek om zich heen of er niemand toekeek – de straat was verder verlaten, nu nog tenminste – en pakte de staf snel aan zodat ze hem in haar eigen mouw kon verstoppen. De zak in haar mouw was net diep genoeg zodat hij er niet uitviel, maar nu ze het ding in handen had, wilde ze het niet meer loslaten. De staf voelde aan als glas en was opvallend koel, koeler dan de ochtendlucht. Misschien was het een angreaal of een ter’angreaal. Dat zou verklaren waarom Galina hem wilde hebben, maar niet waarom ze hem niet zelf had gestolen. Met haar hand in haar mouw greep Faile de staf stevig vast. Galina was niet langer een bedreiging. Nu was ze Failes redding.
‘Je begrijpt, Alvon, dat Galina misschien niet in staat is jou en je zoon mee te nemen als ze vertrekt,’ zei ze. ‘Ze heeft dat alleen beloofd aan mij en aan degenen die samen met mij gevangen zijn genomen. Maar ik beloof je dat ik een manier zal vinden om jullie en iedereen die trouw aan mij heeft gezworen te bevrijden. En de anderen ook, als ik kan, maar vooral zij. Ik zweer het onder het Licht en bij mijn hoop op wedergeboorte.’ Hoe ze dat zou doen wist ze niet, behalve misschien door haar vader te laten komen met een leger, maar ze zou het doen.
De houthakker maakte een beweging alsof hij ging spugen maar keek haar toen aan, en zijn gezicht kleurde. Hij slikte. ‘Die Galina gaat niemand helpen, mijn Vrouwe. Ze zegt dat ze Aes Sedai is en alles, maar ze is het speeltje van die Therava als u het mij vraagt, en Therava zal haar nooit laten gaan. Hoe dan ook, ik weet dat als we u vrij kunnen krijgen, u de rest van ons zult komen halen. U hoeft niet te zweren en zo. U zei dat u de staf wilde hebben als iemand er de hand op kon leggen zonder gesnapt te worden, en Theril heeft hem voor u gepakt, dat is alles.’
‘Ik wil vrij zijn,’ zei Theril plotseling, ‘maar als we ook maar één iemand vrij krijgen, dan hebben we ze verslagen.’ Hij keek verbaasd dat hij had gesproken en bloosde diep. Zijn vader keek hem fronsend aan en knikte toen bedachtzaam.
‘Goed gezegd,’ zei Faile vriendelijk tegen de jongen, ‘maar ik zweer het toch, en ik houd me daaraan. Jij en je vader...’ Ze liet haar woorden wegsterven toen Aravine, die over haar schouder keek, een hand op haar arm legde. De glimlach van de vrouw had plaatsgemaakt voor een blik van angst.
Faile wendde haar hoofd en zag Rolan bij haar tent staan. Hij was met gemak twee handbreedten langer dan Perijn, en droeg zijn sjoefa om zijn hals met de zwarte sluier omlaag over zijn brede borst. Zijn gezicht was nat van de regen en zijn korte rode haar zat in krullen tegen zijn hoofd geplakt. Hoe lang stond hij daar al? Niet lang, anders had Aravine hem al eerder opgemerkt. De kleine tent bood maar weinig beschutting. Alvon en zijn zoon hadden hun schouders opgetrokken, alsof ze overwogen de lange Mera’din aan te vallen. Dat was een heel slecht plan. Muizen die een kat aanvallen zijn niet slim, zoals Perijn zou hebben gezegd.
‘Ga weer aan je taken, Alvon,’ zei ze snel. ‘Jij ook, Aravine. Ga maar.’ Aravine en Alvon waren verstandig genoeg om geen kniks te maken voordat ze vertrokken, met nog een laatste bezorgde blik op Rolan, maar Theril had zijn knokkels al bijna naar zijn voorhoofd gebracht voordat hij zich herstelde. Blozend haastte hij zich achter zijn vader aan.
Rolan kwam naar haar toe lopen en ging voor haar staan. Vreemd genoeg had hij een bosje blauwe en gele wilde bloemen in zijn hand. Ze was zich zeer bewust van de staf in haar mouw. Waar moest ze dat ding verstoppen? Zodra Therava merkte dat hij weg was, zou ze vast het hele kamp op de kop zetten.
‘Je moet voorzichtig zijn, Faile Bashere,’ zei Rolan glimlachend. Alliandre vond hem niet knap, maar Faile vond dat ze het mis had. Die blauwe ogen en die glimlach maakten hem bijna mooi. ‘Wat je wilt doen is gevaarlijk, en ik ben hier misschien niet veel langer om je te beschermen.’
‘Gevaarlijk?’ Ze voelde een kilte in haar maag. ‘Wat bedoel je? Waar ga je naartoe?’ Haar maag draaide zich om bij de gedachte dat ze zijn bescherming kwijt zou raken. Slechts een paar natlandervrouwen waren aan de attenties van de Shaidomannen ontkomen. Zonder hem...
‘Sommigen van ons denken erover om terug te keren naar het Drievoudige Land.’ Zijn glimlach vervaagde. ‘We kunnen geen valse car’a’cam volgen, en nog een natlander ook, maar misschien laten ze ons met rust in onze veste. We denken erover na. We zijn al heel lang van huis, en die Shaido maken ons misselijk.’ Ze zou wel een manier vinden om zich te redden als hij weg was. Ze zou wel moeten. Hoe dan ook. ‘En wat doe ik dan dat gevaarlijk is?’
Ze probeerde haar stem zorgeloos te laten klinken, maar het viel niet mee. Licht, wat zou er met haar gebeuren als hij er niet meer was? ‘Die Shaido zijn blind, zelfs wanneer ze niet dronken zijn, Faile Bashere,’ antwoordde hij rustig. Hij duwde haar kap achterover en stopte een van de wilde bloemen boven haar linkeroor in haar haren. ‘Wij Mera’din gebruiken onze ogen.’ Hij stak nog een wilde bloem in haar haren, aan de andere kant. ‘Je hebt de laatste tijd veel nieuwe vrienden gemaakt, en je bent van plan met hen te ontsnappen. Een gewaagd plan, en gevaarlijk.’
‘En ga je het de Wijzen vertellen, of Sevanna?’ Ze schrok er zelf van hoe vlak ze dat had gezegd. Haar maag draaide zich om. ‘Waarom zou ik dat doen?’ vroeg hij, en stak nog een bloem in haar haren. ‘Jhoradin is van plan om Lacile Aldorwin mee te nemen naar het Drievoudige Land, ook al is ze een Boomdoder. Hij denkt dat hij haar kan overtuigen een bruidskrans te maken om aan zijn voeten te leggen.’ Lacile had haar eigen beschermer gevonden door tussen de dekens van de Mera’din te kruipen die haar gai’shain had gemaakt, en Arrela had datzelfde gedaan bij een van de Speervrouwen die haar had gevangen, maar Faile betwijfelde of Jhoradin zou krijgen wat hij wenste. Beide vrouwen waren gericht op ontsnappen, als pijlen op een doel. ‘En nu ik erover nadenk, neem ik jou misschien wel mee als we gaan.’