Выбрать главу

‘Goudkronen,’ zei Fearnim. ‘Hurd, loop eens even met de scheerder voor deze heer.’

Hij benadrukte het ras weer. Het zou moeilijk worden de man zijn prijs te laten zakken. Behalve als hij voor de verandering eens een beetje werd geholpen door zijn ta’veren. Zijn geluk hielp hem nooit bij zoiets eenvoudigs als onderhandelen.

Hurd was degene die het stro ververste in de stal van de scheerder, een gedrongen man die ongeveer drie witte haren op zijn hoofd over had en helemaal geen tanden meer in zijn mond. Dat was duidelijk toen hij grijnzend de merrie rond liet stappen. Hij was duidelijk gek op het dier, en terecht.

Ze liep goed, maar toch bekeek Mart haar aandachtig. Aan haar gebit te zien was Fearnim eerlijk geweest over haar leeftijd – alleen een dwaas loog over de leeftijd van een paard behalve als de koper ook een dwaas was, hoewel het hem verbaasde hoeveel verkopers dat inderdaad dachten over hun klanten – en ze stak haar oren naar voren toen hij haar neus streelde en haar ogen controleerde. Ze waren helder en schoon, vrij van afscheiding. Hij voelde langs haar benen maar voelde geen hitte of zwellingen. Er was geen schrammetje of zweer op haar lijf te bekennen, en ze vertoonde ook geen ringworm. Hij kon met gemak een vuist plaatsen tussen haar ribbenkast en haar elleboog – ze zou lange passen kunnen maken – en hij kon nauwelijks een vlakke hand kwijt tussen haar achterste rib en de punt van haar heup. Dat betekende dat ze stevig gebouwd was, en niet gauw een pees zou verrekken als ze galoppeerde. ‘Ik zie dat u verstand hebt van paarden, Heer.’ inderdaad, Meester Fearnim. En tien goudkronen is te veel, vooral voor een gevlekte. Sommigen zeggen dat ze ongeluk brengen, weet u. Niet dat ik dat geloof, niet echt, anders zou ik helemaal geen bod doen.’

‘Ongeluk? Dat heb ik nog nooit gehoord, Heer. Wat biedt u?’ ik zou Tyreens bloed kunnen krijgen voor tien goudkronen. Niet het beste, dat is waar, maar toch Tyreens. Ik geef u tien kronen. Zilverkronen.’

Fearnim gooide zijn hoofd in zijn nek en lachte bulderend. Toen hij uitgelachen was, gingen ze over op het echte onderhandelen. Uiteindelijk overhandigde Mart vijf goudkronen, vier goudmarken en drie zilverkronen, allemaal geslagen in Ebo Dar. Er lagen munten uit vele landen in de kist onder zijn bed, maar bij buitenlandse munten moest je vaak een bankier of geldwisselaar opzoeken om ze te laten wegen en te laten bepalen wat ze ter plaatse waard waren. Hij zou meer aandacht hebben getrokken dan hem lief was, en zou uiteindelijk meer voor het dier hebben betaald, misschien wel de volle tien goudkronen. De weegschalen van geldwisselaars leken altijd zo te werken.

Hij had niet verwacht dat de man zo ver zou zakken, maar aan Fearnims gezicht te zien, dat nu eindelijk grijnsde, had hij nooit verwacht zoveel te krijgen. Het was de beste manier waarop een paardenhandel kon eindigen, als beide partijen vonden dat ze er goed uit waren gesprongen. Al met al was de dag heel goed begonnen, dobbelstenen of geen verdomde dobbelstenen. Hij had kunnen weten dat het niet zou aanhouden.

Hij kwam rond het middaguur weer bij de voorstelling terug, zonder zadel op de scheerder vanwege zijn pijnlijke heup en met de dobbelstenen tollend in zijn hoofd. De rij mensen was langer dan toen hij was vertrokken. Ze stonden te wachten tot ze onder de grote blauwe banier door konden, die tussen twee hoge palen was gespannen, waarop de naam van de voorstelling was geschreven in grote rode letters. De mensen gooiden hun munten in een glazen kan die werd vastgehouden door een stevige paardenoefenaar in een ruwe wollen jas, zodat ze later in een met ijzer beslagen kist konden worden gestrooid onder het toeziend oog van een nog grotere paardenoefenaar. Intussen sloten er nog meer mensen aan, zodat de rij nooit korter leek te worden. Hij strekte zich uit voorbij het einde van het touw en de hoek om. Het was een wonder dat niemand duwde of trok. Er stonden duidelijk boeren in de rij, in ruwe wol en met handen waarin het vuil diep begraven zat, hoewel de gezichten van de kinderen en de boerenvrouwen tenminste gewassen waren. Luca kreeg de toeloop waar hij op gehoopt had, helaas. Nu zou Mart hem zeker niet meer kunnen overtuigen om morgen te vertrekken. Volgens de dobbelstenen stond er iets te gebeuren, iets noodlottigs voor die verdomde Mart Cauton, maar wat? Er waren tijden geweest dat de dobbelstenen waren stilgevallen en hij nog steeds geen notie had van wat er gebeurde.

Net binnen de wand van tentdoek, terwijl de mensen langs stroomden om te kijken naar de kunstenmakers aan weerszijden van de hoofdweg, nam Aludra twee wagenladingen vaten in verschillende afmetingen in ontvangst. Wagens met meer dan tien vaten elk, schijnbaar. ik zal u laten zien waar u de wagens kunt stallen,’ zei de slanke vrouw tegen de menner van de voorste wagen, een magere man met een brede kaak. Aludra’s vlechten, die tot aan haar middel reikten, zwaaiden toen ze Mart volgde met haar blikken, maar ze draaide zich snel weer om naar de wagenmenner. ‘De paarden brengt u later naar de piketlijnen?’

Wat had ze in zulke grote hoeveelheden gekocht? Iets voor haar vuurwerk, zeker. Elke avond, kort na zonsondergang zodat iedereen ze kon zien voordat ze naar bed gingen, schoot ze haar nachtbloemen af, twee of drie voor een stadje zo groot als Jurador of als er meerdere dorpen bij elkaar stonden. Hij had zo zijn gedachten over waarom ze een gieterij nodig had, maar de enige reden die ergens op leek te slaan, sloeg eigenlijk helemaal nergens op.

Hij verstopte de merrie langs de piketlijnen. Nou, eigenlijk kon je een scheerder niet echt verstoppen, maar een paard werd minder opgemerkt tussen andere paarden, en het was nog niet het juiste tijdstip. De boogstaf liet hij in de wagen staan die hij deelde met Egeanin en Domon, die er niet waren, en toen ging hij naar de vaalpurperen wagen van Tuon. Die stond nu niet ver van Luca’s wagen vandaan, hoewel Mart wenste dat ze hem in de buurt van de opslagwagens hadden laten staan.

Alleen Luca en zijn vrouw wisten dat Tuon een hoogvrouwe was in plaats van een bediende die op het punt had gestaan de zogenaamde geliefden Mart en Egeanin te verraden aan haar zogenaamde echtgenoot, maar velen onder het voorstellingsvolk vroegen zich al af waarom Mart meer tijd doorbracht met Tuon dan met Egeanin. Ze verbaasden zich erover en keurden het af. Het was grotendeels een vreemd preuts stel, zelfs de slangenmensen. Het was romantisch om weg te lopen met de vrouw van een wrede heer, maar het was onkies om te rommelen met de bediende van de vrouwe. Dat Tuons wagen deze goede plek had gekregen, tussen de mensen die al jaren Luca’s meest gewaardeerde kunstenmakers waren, zou voor nog meer praatjes zorgen.

Eigenlijk twijfelde hij of hij wel naar Tuon moest gaan terwijl die dobbelstenen door zijn hoofd ratelden. Ze waren te vaak stilgevallen als hij bij haar was, en hij wist van al die keren nog steeds niet waarom. Althans, niet zeker. Misschien was het de eerste keer alleen gebeurd omdat hij haar ontmoette. Als hij eraan dacht, gingen zijn nekharen overeind staan. Toch moest je bij vrouwen altijd risico’s nemen. Bij een vrouw als Tuon wel tien risico’s per dag, en je wist nooit hoe je kansen lagen tot het te laat was. Soms vroeg hij zich af waarom zijn geluk hem niet wat meer hielp bij vrouwen. Vrouwen waren zeker zo onvoorspelbaar als welke eerlijke dobbelstenen dan ook.

Geen van de Roodarmen stond op wacht voor de wagen – dat hoefde nu niet meer – dus draafde hij het trapje achter aan de wagen op en klopte eenmaal voordat hij de deur opendeed en naar binnen stapte. Hij betaalde immers de huur voor dat ding, en ze zouden nauwelijks zonder kleren aan binnen zijn op dit tijdstip van de dag. Bovendien had de deur een grendel als ze mensen buiten wilden houden. Vrouw Anan was weg, maar het was nog steeds druk binnen. De smalle tafel was neergelaten aan de touwen vanaf het dak, en er stonden verschillende schotels met brood, olijven en kaas op, samen met een van Luca’s hoge zilveren wijnkannen, een bolle roodgestreepte kan en met bloemen beschilderde kommen. Tuon, met haar krullende zwarte haren die nu alweer een maand groeiden, zat op de enige kruk in de wagen aan het hoofd van de tafel. Selucia zat op een van de bedden naast haar, en Noal en Olver zaten op het andere bed, met hun ellebogen op de tafel. Vandaag droeg Selucia een donkerblauw gewaad uit Ebo Dar waarin haar indrukwekkende boezem erg goed uitkwam, met een gebloemde sjaal rond haar hoofd; Tuon droeg een rood gewaad dat helemaal leek te bestaan uit smalle plooitjes. Licht, hij had de zijde pas gisteren voor haar gekocht! Hoe had ze de naaister van de voorstelling zover gekregen om nu al een gewaad af te hebben? Hij was er vrij zeker van dat zoiets meestal meer dan een dag duurde. Waarschijnlijk had ze weer vrijgevig zijn goud beloofd. Nou, als je zijde kocht voor een vrouw, moest je er rekening mee houden dat je ook het naaien ervan moest betalen. Dat had hij als jongen wel eens gehoord, toen hij nooit had verwacht ooit zijde te kunnen betalen, maar het was een waarheid als het Licht. ‘... alleen de vrouwen worden ooit buiten hun dorpen gezien,’ zei Noal, maar de verweerde, witharige oude man liet zijn woorden wegsterven toen Mart de wagen binnenkwam en de deur achter zich dichttrok. Het kant langs Noals polsen had betere tijden gekend, en dat gold ook voor zijn goed gesneden jas van fijne grijze wol, maar ze waren schoon en netjes, hoewel ze eigenlijk een beetje vreemd afstaken bij zijn kromme vingers en gehavende gezicht. Die hoorden bij een wat oudere taveerne vechter, iemand die nog lang na zijn beste jaren was blijven vechten. Olver, in de goede blauwe jas die Mart voor hem had laten maken, grijnsde zo breed als een Ogier. Licht, hij was een lief jong, maar hij zou nooit knap zijn met die grote oren en die brede mond. Hij zou heel wat beter met vrouwen moeten leren omgaan als hij op dat gebied ooit enig geluk wilde hebben. Mart had geprobeerd om meer tijd met Olver door te brengen, om hem weg te krijgen van de invloed van zijn ‘ooms’, Vanin en Harnan en de andere Roodarmen, en de jongen leek daarvan te genieten. Alleen niet zoveel als hij genoot van Slangen-en-vossen of Steen spelen met Tuon en staren naar de boezem van Selucia. Het was allemaal best dat die kerels Olver leerden hoe hij moest boogschieten en zwaardvechten en zo, maar als Mart er ooit achter kwam wie hem had geleerd om zo naar vrouwen te loeren...