‘Gisteren...’ De sterkeman schudde zijn hoofd en aaide het paard dat naast hem stond en geduldig wachtte tot de laatste riemen waren vastgemaakt, alsof het dier zenuwachtig was. Misschien voelde Petra zichzelf ongemakkelijk. Het was alleen maar fris, niet echt koud, maar hij was ingepakt in een donkere overjas en droeg een gebreide muts. Zijn vrouw was bezorgd dat hij ziek zou worden van de tocht of de kou en zorgde ervoor dat dat niet gebeurde. ‘Nou, we zijn overal vreemdelingen, snap je, en heel veel mensen denken dat ze gebruik kunnen maken van vreemdelingen. Maar als we één iemand dat laten flikken, dan proberen tien anderen het ook, misschien wel honderd. Soms handhaaft de plaatselijke stedehouder, of wat daarvoor doorgaat, de wet ook voor ons, maar dat gebeurt niet vaak. Omdat we vreemdelingen zijn en toch morgen of overmorgen weer weg zijn, en hoe dan ook, iedereen weet dat vreemdelingen meestal niet veel goeds in de zin hebben. Dus we moeten onszelf verdedigen, vechten voor wat van ons is als het nodig is. Zodra je dat echter doet, is het tijd om verder te trekken. Dat is nu nog net zo waar als toen er maar enkele tientallen van ons bij Luca waren, inclusief de paardenverzorgers, hoewel we vroeger weg zouden zijn geweest zodra die soldaten vertrokken waren. Vroeger was er niet zoveel geld te verliezen door snel te vertrekken,’ zei hij droog, en schudde zijn hoofd, misschien om Luca’s inhaligheid of misschien om hoe groot de voorstelling was geworden. ‘Die drie Seanchanen hebben vrienden, of in elk geval kameraden die het niet leuk vinden dat een van de hunnen te kakken wordt gezet. Die Standaarddrager deed dat, maar je kunt er zeker van zijn dat ze het op óns afreageren omdat dat makkelijker gaat dan op haar. Misschien handhaven hun officieren de wet, of hun regels of wat dan ook, zoals zij deed, maar daar kunnen we niet zeker van zijn. Wat echter wel zeker is, is dat die kerels problemen gaan veroorzaken als we nog een dag blijven. Het heeft geen zin om te blijven als dat uitdraait op gevechten met soldaten, misschien op gewonden die dan niet meer kunnen optreden, en zeker op problemen met de wet.’ Het was de langste redevoering die Mart ooit van Petra had gehoord, en de man schraapte zijn keel alsof hij zich over zijn spraakwaterval schaamde. ‘Nou,’ mompelde hij, en boog zich weer over zijn werk, ‘Luca zal snel onderweg willen zijn. Ik zou maar naar mijn eigen paarden gaan.’
Mart had daar helemaal geen zin in. Het mooiste aan geld hebben was niet wat je kon kopen, maar dat je anderen kon betalen om voor je te werken. Zodra hij besefte dat de voorstelling verder zou trekken, had hij de vier Roodarmen geronseld uit de tent die ze deelden met Chel Vanin om de spannen voor zijn wagen en die van Tuon te zetten, zijn opdrachten ten aanzien van de scheerder op te volgen en Pips te zadelen. De stevige paardendief – hij had al geen paard meer gestolen sinds Mart hem kende, maar dat was hij nu eenmaal – was lang genoeg wakker geworden om te zeggen dat hij op zou staan als de anderen terugkwamen. Toen had hij zich weer omgedraaid en was weer gaan snurken voordat Harnan en de anderen hun laarzen zelfs maar aanhadden. Vanins vaardigheden waren zo groot dat niemand klaagde, behalve het gebruikelijke gezeur over het vroege tijdstip, en iedereen behalve Harnan gromde als ze tot het middaguur mochten slapen. Als die vaardigheden nodig waren, zou hij ze tienvoudig terug betalen en dat wisten ze, zelfs Fergin. De magere Roodarm was niet al te slim als het om iets anders dan soldatenwerk ging, maar hij was op dat gebied behoorlijk slim. Nou ja, slim genoeg. De voorstelling vertrok uit Jurador voordat de zon boven de horizon uit kwam, een lange sliert wagens over de brede weg door het donker. Luca’s opzichtige monster, getrokken door zes paarden, reed vooraan. Tuons wagen volgde met Gorderan aan de leidsels. Zijn schouders waren bijna breed genoeg om zich bij de sterkemannen aan te sluiten. Tuon en Selucia, goed bedekt in mantels met kappen, zaten aan weerszijden van hem op de smalle bok. De voorraadwagens en dierenkooien en de reservepaarden reden achteraan. Wachtposten van het Seanchaanse kamp keken hen na, zwijgende bewapende figuren die om de omtrek van het kamp marcheerden. Niet dat het kamp zelf stil was. Schemerige vormen stonden in rijen tussen de tenten terwijl luide stemmen de namen afriepen en anderen antwoordden. Mart hield bijna zijn adem in tot die stemmen achter hem steeds zachter klonken. Discipline was iets heel moois. Voor anderen.
Hij reed op Pips naast de wagen van de Aes Sedai, in het midden van de lange stoet, en kromp ineen telkens wanneer de vossenkop koel werd op zijn borst. Dat gebeurde al voordat ze nog maar een span hadden afgelegd; het leek erop dat Joline geen tijd verspilde. Fergin, die aan de teugels zat, kletste over paarden en vrouwen met Metwyn. Ze waren allebei zo blij als een varken in de klaver, maar zij hadden dan ook geen idee wat er in die wagen gaande was. Gelukkig werd het zegel alleen maar koel, en dat nog maar nauwelijks. Ze gebruikten maar kleine hoeveelheden van de Kracht. Toch vond hij het niet prettig om zo dichtbij te zijn als er werd geleid. In zijn ervaring droegen Aes Sedai problemen mee in hun riembuidels, en ze aarzelden maar zelden om ermee te strooien, wie er ook in de weg stond. Nee, met die stuiterende dobbelstenen in zijn hoofd had hij liever gehad dat de Aes Sedai op tien span afstand waren.
Hij was graag naar Tuon gereden om met haar te praten, ook al zouden Selucia en Gorderan elk woord horen, maar je moest een vrouw nooit laten denken dat je te gretig was. Als je dat deed, maakte ze er of gebruik van, of ze ging ervandoor als een waterdruppel op een hete plaat. Tuon vond al genoeg manieren om gebruik van hem te maken, en hij had te weinig tijd om achter haar aan te zitten. Vroeg of laat zou ze de woorden uitspreken waarmee het huwelijk voltrokken werd, zo zeker als water nat was. Dat maakte het alleen maar dringender dat hij ontdekte hoe ze was, en dat was tot nu toe niet echt makkelijk geweest. Bij die kleine vrouw vergeleken was een smidspuzzel een peulenschilletje. Maar hoe kon een man trouwen met een vrouw als hij haar niet kende? Erger nog, hij moest ervoor zorgen dat ze hem zag als meer dan een Speeltje. Trouwen met een vrouw die geen ontzag voor hem had, was net zoiets als dag en nacht een hemd van zwartwespnetels dragen. Maar nog erger was dat hij ervoor moest zorgen dat ze om hem ging geven, anders zou hij zich straks voor zijn eigen vrouw moeten verstoppen, zodat ze geen da’covale van hem zou maken! En dat alles moest hij zien te regelen in de tijd die hem restte voordat hij haar terug moest sturen naar Ebo Dar. Het was een mooie hutspot, en ongetwijfeld een smakelijk maal voor een held uit de legenden, iets om zijn vrije tijd mee te vullen voordat hij weer een heldendaad verrichtte, maar Mart Cauton was geen verdomde held. Toch moest hij het doen, en er was geen tijd of ruimte voor misstappen.
Ze waren nog nooit eerder zo vroeg vertrokken, maar zijn hoop dat Luca zo bang was voor de Seanchanen dat hij wat sneller zou reizen, was al snel verdwenen. Terwijl de zon langs de hemel klom, passeerden ze stenen boerderijen die tegen de heuvels waren gebouwd en af en toe een dorpje van huizen met dakpannen of rieten daken naast de weg. Op de ommuurde akkers die tussen de bomen waren vrijgemaakt, stonden mannen en vrouwen toe te kijken terwijl de voorstelling voorbijkwam en renden kinderen mee tot hun ouders ze terugriepen. Halverwege de middag kwamen ze bij een grotere plaats, Runniens Oversteek, bij een zogenaamde rivier. Je kon hem in minder dan twintig passen oversteken zonder dat het water verder kwam dan tot je middel, maar er was toch een stenen brug overheen gebouwd. Het stadje kon niet tippen aan Jurador, maar er waren vier herbergen, elk van drie verdiepingen hoog, van steen en met groene of blauwe dakpannen. Er lag een terrein van bijna een halve span hard aangestampt zand tussen het dorp en de rivier, waar kooplieden hun wagens konden stallen voor de nacht. Boerderijen met hun ommuurde akkers en weiden maakten van het landschap een lappendeken, uitgespreid over een roede langs de weg, en misschien nog wel verder tussen de heuvels aan weerszijden ervan. Ze bedekten in ieder geval de heuvels voor zover Mart kon zien. Dat was genoeg voor Luca.