Выбрать главу

Hij liet de wand van tentdoek oprichten op de open plek, vlak bij de rivier, zodat het makkelijker zou zijn om de dieren van water te voorzien, en beende het dorp in met een overjas en mantel die zo rood waren dat het Mart pijn deed aan de ogen. Het ding was zo vol gouden sterren en kometen geborduurd dat een ketellapper zich erin zou schamen. De enorme rood met blauwe banier werd boven de ingang gehangen, elke wagen werd op zijn plek gezet, de verhogingen werden uitgeladen en de wand stond al bijna tegen de tijd dat Luca terugkeerde met drie mannen en drie vrouwen. Het dorp was niet zo erg ver van Ebo Dar vandaan, maar hun kleding leek wel uit een heel ander land afkomstig. De mannen droegen korte wollen jassen in heldere kleuren, geborduurd met hoekige vormen langs de schouders en mouwen, en donkere, wijde broeken die ze in hun kniehoge laarzen hadden gestopt. De vrouwen, die hun haren in een soort gedrapeerde knot boven op hun hoofd droegen, hadden gewaden aan die bijna even kleurrijk waren als de kleding van Luca, hun strakke rokken van de heupen tot aan de zoom versierd met bloemen. Ze droegen allemaal lange riemmessen, hoewel de meeste rechte lemmeten hadden, en streelden over de heften wanneer er iemand naar hen keek; dat was dan wel hetzelfde. Altara was Altara, als het op lichtgeraaktheid aankwam. Het waren de burgemeester van het dorp, de vier herbergiers en een magere witharige vrouw met een leerachtige huid, die door de anderen vol ontzag werd aangesproken met Moeder. Aangezien de dikbuikige burgemeester even wit haar had als zij en bovendien bijna kaal was, en geen van de herbergiers nog maar enkele grijze haren had, dacht Mart dat zij de Wijsheid van het dorp moest zijn. Hij glimlachte en nam zijn hoed af toen ze langsliep, maar ze keek hem scherp aan en snoof, bijna net zo als Nynaeve. O, ja, ze was zeker een Wijsheid.

Luca leidde hen rond met een brede glimlach en weidse gebaren, ingewikkelde buigingen en gezwier van zijn mantel, bleef hier en daar staan om een jongleerder of een stel acrobaten te laten optreden voor zijn gasten, maar zijn glimlach werd zuur toen het gezelschap weer weg was. ‘Gratis toegang voor hen, hun echtelieden en alle kinderen,’ gromde hij tegen Mart, ‘en ik moet weg als er een koopman komt. Zo bot zeiden ze het niet, maar ze waren duidelijk genoeg, vooral die moeder Darvale. Alsof dit gehucht ooit genoeg kooplieden zou aantrekken om dit veld te vullen. Dieven en gespuis, Cauton. Plattelandsvolk bestaat uit niets anders dan dieven en gespuis, en een eerlijk man als ik is aan hun genade overgeleverd.’ Het duurde niet lang voor hij aan het berekenen was wat hij hier kon verdienen ondanks de gratis toegangsbewijzen, maar hij hield geen ogenblik echt op met klagen, zelfs niet toen de rij voor de ingang bijna even lang was als in Jurador. Hij klaagde alleen maar verder over hoeveel hij had kunnen verdienen als hij nog drie of vier dagen in het zoutdorp had kunnen blijven. Nu waren het al drie of vier dagen geworden, en waarschijnlijk was hij er blijven hangen tot het publiek was teruggelopen tot bijna nul. Misschien waren die drie Seanchanen verschenen omdat Mart ta’veren was. Dat leek niet erg waarschijnlijk, maar hij vond het wel prettig om er zo over te denken. Nu het allemaal achter hem lag.

En zo ging het verder. Ze legden in een rustig tempo op zijn best twee of misschien drie roede af, en meestal vond Luca dan wel een dorpje of een groepje dorpjes waarvan hij vond dat hij er halt moest houden. Eigenlijk kon je beter zeggen dat hij hun zilver hoorde roepen. Zelfs als ze niets anders voorbijreden dan gehuchtjes die niet de moeite van het opzetten van de wand waard waren, legden ze nooit meer dan vier roede af voordat Luca het tijd vond om te stoppen. Hij was niet van plan om ergens naast de weg te kamperen. Als er geen voorstelling werd gegeven, zocht Luca graag een open plek op waar de wagens ruim konden worden opgesteld, maar als het moest onderhandelde hij met een boer om te mogen overnachten op een leeg weiland. En dan zeurde hij de hele volgende dag over de kosten, ook al kostte het niet meer dan een zilveren penner. Hij hield zijn beurs het liefst stijf dicht, die Luca.

Ze werden in beide richtingen ingehaald door koopmanskaravanen, die wél snelheid maakten en zelfs kleine stofwolkjes deden opwaaien van de hard aangestampte weg. Kooplieden wilden hun waren zo snel mogelijk op de markt hebben. Nu en dan zagen ze ook een karavaan van ketellappers, hun vierkante wagens net zo felgekleurd als alles in de voorstelling, op de wagen van Luca na. Ze waren allemaal onderweg naar Ebo Dar, vreemd genoeg, maar ze gingen wel even traag als Luca. Waarschijnlijk zouden ze geen van alle de voorstelling inhalen. Twee of drie roede per dag en de dobbelstenen ratelden maar door, zodat Mart zich steeds afvroeg wat er voorbij de volgende bocht lag of wat er van achteren aan kwam. Hij kreeg er bijna uitslag van.

De allereerste nacht, even buiten Runniens Oversteek, ging hij naar Aludra toe. Ze had in de buurt van haar felblauwe wagen een kleine omheining van tentdoek opgezet voor het afschieten van haar nachtbloemen en kwam met een boze blik overeind toen hij een flap opzij trok en naar binnen stapte. Een afgesloten lantaarn op de grond bij de wand gaf voldoende licht om te kunnen zien dat ze een donkere bol ter grootte van een meloen in haar hand hield. Runniens Oversteek was slechts groot genoeg voor één nachtbloem. Ze opende haar mond, klaar om hem de les te lezen. Zelfs Luca mocht hier niet binnenkomen.

‘Schietbuizen,’ zei hij snel, gebarend naar de houten buis met metalen banden, zo lang als hijzelf en bijna een voet in doorsnede, die rechtop voor haar stond op een grote houten standaard. ‘Daarom wil je naar een gieterij. Om schietbuizen te laten maken van brons. Ik weet alleen niet waarom.’ Het leek een belachelijk idee – met een beetje moeite konden twee mannen een van haar houten schietbuizen in de wagen tillen; voor een bronzen schietbuis zou ze een giek nodig hebben – maar het was het enige wat hem te binnen was geschoten.

Met de lantaarn achter haar ging haar gezichtsuitdrukking verloren in de schaduwen, maar ze zweeg een hele tijd. ‘Wat ben je toch een slimme jongeman,’ zei ze uiteindelijk. Haar vlechten met kraaltjes klikten zachtjes toen ze haar hoofd schudde. Haar lach klonk diep en hees. ‘Ik moet eens op mijn woorden passen. Ik raak altijd in de problemen als ik beloftes doe aan slimme jongemannen. Maar denk maar niet dat ik je geheimen ga vertellen waarvan je gaat blozen, nu niet meer. Je jongleert al met twee vrouwen, zo schijnt het, en ik laat niet met me jongleren.’

‘Dus ik heb gelijk?’ Hij kon het ongeloof nauwelijks uit zijn stem houden.

‘Ja,’ zei ze. En gooide toen achteloos de nachtbloem naar hem toe! Hij ving hem met een geschrokken vloek op, en durfde pas adem te halen toen hij er zeker van was dat hij hem stevig vast had. Het ding leek te zijn bedekt met stijf leer, met een heel kort lontje aan één kant. Hij kende wel kleiner vuurwerk, en schijnbaar ontplofte dat alleen door vuur of als je dat wat erin zat aan de lucht blootstelde -hoewel hij er ooit een open had gesneden die niet was afgegaan – maar wie kon zeggen waardoor een nachtbloem afging? Het vuurwerk dat hij had opengemaakt was klein genoeg om in één hand te houden. Zoiets groots als deze nachtbloem zou hem en Aludra waarschijnlijk allebei opblazen. Meteen voelde hij zich dom. Ze zou dat ding heus niet naar hem toe gooien als het gevaarlijk was. Hij begon de bol van hand tot hand te gooien. Niet om goed te maken dat hij een kreet had geslaakt of zo. Gewoon om iets te doen te hebben. ‘Hoe maakt het gieten van bronzen schietbuizen er een beter wapen van?’ Dat wilde ze, wapens om tegen de Seanchanen te gebruiken, om ze te laten boeten omdat ze het Vuurwerkersgilde hadden vernietigd. ‘Voor mij lijken ze al angstaanjagend genoeg.’ Aludra greep de nachtbloem uit zijn hand, iets mompelend over onhandige stommelingen, en draaide de bol om in haar handen om de leren buitenkant te bekijken. Misschien was het ding toch niet zo veilig als hij had aangenomen. ‘Een goede schietbuis,’ zei ze zodra ze er zeker van was dat hij de bol niet had beschadigd, ‘stuurt deze met de juiste lading bijna driehonderd pas recht omhoog de lucht in, en nog verder over de grond als de buis schuin wordt gezet. Maar niet ver genoeg voor wat ik in gedachten heb. Een schietbuis met een lading die groot genoeg is om nog verder te schieten, zou barsten. Met een bronzen buis kan ik een lading gebruiken waarmee ik iets kleiners bijna twee span ver kan laten komen. Het is gemakkelijk genoeg om de lont trager te maken. Kleiner maar zwaarder, van ijzer, en zonder mooie kleuren; alleen de ontploffing.’ Mart floot tussen zijn tanden door toen hij het voor zich zag, ontploffingen tussen de vijandelijke gelederen voordat ze dichtbij genoeg waren om je goed te zien. Dat was een nare verrassing. Dat zou bijna even goed zijn als Aes Sedai aan je kant te hebben, of van die Asha’man. Beter nog. Aes Sedai moesten in gevaar zijn om de Kracht als wapen te mogen gebruiken, en hoewel hij geruchten had gehoord over honderden Asha’man, werden geruchten tijdens het vertellen altijd aangedikt. Bovendien, als die Asha’man op de Aes Sedai leken, zouden ze zelf besluiten waar ze nodig waren en dan het hele gevecht overnemen. Hij begon voor zich te zien hoe Aludra’s bronzen buizen konden worden gebruikt, maar zag meteen een groot probleem. Al je voordeel was weg als de vijand van de verkeerde kant kwam, of achter je stond, en als je gieken nodig had om die dingen te verplaatsen... ‘Die bronzen schietbuizen...’