‘Draken,’ onderbrak ze hem. ‘Schietbuizen dienen om de nachtbloemen te laten bloeien. Voor het oog. De nieuwe wil ik draken noemen, en de Seanchanen zullen janken als mijn draken bijten.’ Haar stem klonk grimmig als scherpe stenen.
‘Die draken, dan. Hoe je ze ook noemt, ze worden zwaar en moeilijk te verplaatsen. Kun je ze op wielen zetten? Zoals een wagen? Zouden ze te zwaar zijn voor paarden om te trekken?’ Ze lachte weer. ‘Ik ben blij te zien dat je meer bent dan een knap gezichtje.’ Ze klom een trapje op, haar middel bevond zich nu ter hoogte van de bovenkant van de schietbuis, en plaatste de nachtbloem in de buis, met de lont omlaag. Hij schoof een stukje naar binnen en bleef toen hangen als een koepel boven op de buis. ‘Geef me dat eens aan,’ zei ze, gebarend naar een paal zo lang en dik als een vechtstok. Toen hij haar de stok aangaf, hield ze hem rechtop en gebruikte de leren dop aan het uiteinde om de nachtbloem verder naar binnen te duwen. Het leek niet veel moeite te kosten, ik heb al een tekening gemaakt van de drakenkarren. Vier paarden zouden er met gemak een kunnen trekken, samen met een tweede kar voor de eieren. Geen nachtbloemen. Drakeneieren. Snap je, ik heb heel diep nagedacht over hoe ik mijn draken zou moeten gebruiken, niet alleen over hoe ik ze moest maken.’ Ze trok de stok uit de buis, stapte van het trapje en pakte de lantaarn op. ‘Kom. Ik moet de hemel laten bloeien, en daarna wil ik eten en naar bed.’
Net buiten de omheining van tentdoek stond een houten rek met nog meer vreemde voorwerpen: een gevorkte stok, een tang zo groot als Mart, andere dingen die even vreemd waren, allemaal van hout. Ze zette de lantaarn op de grond en de stok in het rek, en pakte een vierkante houten doos van een plank. ‘En nu wil je zeker leren hoe je de geheime poeders moet maken, hè? Nou ja, ik heb het tenslotte beloofd. Nu ben ik het Gilde,’ voegde ze er bitter aan toe en haalde het deksel van de doos. Het was een vreemde doos, een massief stuk hout met gaten erin geboord, elk met een stokje erin. Ze pakte er een uit en plaatste het deksel terug, ik bepaal wat er geheim is en wat niet.’
‘Ik weet nog wat beters, ik wil dat je met me meegaat,’ zei Mart. ik ken iemand die net zoveel draken voor je wil maken als je wenst. Hij kan ervoor zorgen dat elke klokkenmaker van Andor tot Tyr ophoudt met klokken gieten om draken te gaan bouwen.’ Ook al had hij Rhands naam niet gezegd, toch wervelden de kleuren in zijn hoofd en namen ze even de vorm aan van Rhand – volledig gekleed, het Licht zij dank – die bij lamplicht praatte met Loial in een kamer met houten wanden. Er waren ook nog andere mensen, maar het beeld was gericht op Rhand, en het verdween te snel om te zien wie die anderen waren. Hij was er vrij zeker van dat wat hij zag ook op dat ogenblik gebeurde, hoe onmogelijk dat ook leek. Het zou fijn zijn om Loial weer te zien, maar het Licht moge hem branden, er moest een manier zijn om die dingen uit zijn hoofd te houden! ‘En als hij geen belangstelling heeft’ – weer kwamen de kleuren, maar hij verzette zich ertegen en ze smolten weg – ‘dan kan ik er zelf honderden laten gieten. Of tenminste veel.’
De Bond zou uiteindelijk tegen Seanchanen vechten, en waarschijnlijk ook tegen Trolloks. En Mart zou erbij zijn als het zover was. Daar kon hij niet omheen. Hij zou het proberen te ontlopen, maar doordat hij een verdomde ta’veren was, zou hij ermiddenin belanden. Dus hij was bereid om goud uit te geven als water, als hem dat maar een manier verschafte om zijn vijanden te doden voor ze zo dichtbij kwamen dat ze gaten in zijn huid konden boren. Aludra hield haar hoofd schuin en tuitte haar rozenknoplippen. ‘Wie is die man die zoveel macht heeft?’
‘Het zal tussen ons moeten blijven. Thom en Juilin weten het, en Egeanin en Domon, en de Aes Sedai, Teslyn en Joline tenminste, en Vanin en de Roodarmen, maar niemand anders, en ik wil dat zo houden.’ Bloed en bloedas, veel te veel mensen wisten het al. Hij wachtte tot ze knikte voordat hij zei: ‘De Herrezen Draak.’ De kleuren wervelden, en ook al verzette hij zich er weer tegen, ze veranderden even in Rhand en Loial. Dit zou niet zo makkelijk worden als het had geleken.
‘Jij kent de Herrezen Draak,’ zei ze twijfelend. ‘We zijn in hetzelfde dorp opgegroeid,’ gromde hij, vechtend tegen de kleuren. Deze keer namen ze bijna vorm aan voordat ze verdwenen. ‘Als je me niet gelooft, vraag het dan maar aan Teslyn en Joline. Vraag het aan Thom. Maar niet als er iemand anders in de buurt is. Het is een geheim, weet je nog.’
‘Het Gilde is mijn leven, al sinds ik klein was.’ Ze schraapte snel een van de stokjes langs de zijkant van de doos, en het ding sputterde in brand! Het rook naar zwavel. ‘Nu zijn de draken mijn leven. De draken, en wraak op de Seanchanen.’ Ze bukte en hield de vlam bij een donkere lont die onder de tentwand doorliep. Zodra de lont vlam vatte, schudde ze met het stokje tot het vuur uitging en liet het vallen. Met een knapperend gesis ijlde de vlam over de lont. ‘Ik denk dat ik je geloof.’ Ze stak haar vrije hand uit. ‘Als je vertrekt, ga ik met je mee. En dan help je mij om heel veel draken te maken.’ Even, toen hij haar hand schudde, was hij er zeker van dat de dobbelstenen waren stilgevallen, maar een tel later ratelden ze weer. Hij had het zich zeker verbeeld. Deze overeenkomst met Aludra kon immers de Bond helpen, en daarbij ook Mart Cauton, om te blijven leven, maar je kon het nauwelijks doorslaggevend noemen. Hij zou die gevechten nog steeds moeten leveren, en hoe je ook plande, hoe goed geoefend je mannen ook waren, geluk had ook een aandeel, en pech ook, zelfs voor hem. Die draken zouden daar niets aan veranderen. Maar stuiterden de dobbelstenen nog even hard? Hij dacht van niet, maar hoe kon hij dat zeker weten? Ze waren nog nooit rustiger geworden zonder stil te vallen. Hij had het zich vast verbeeld. Er klonk een holle bons vanuit de omheining en er wolkte zure rook over de wand van tentdoek heen. Even later bloeide er een nachtbloem in de duisternis boven Runniens Oversteek, een grote bal van rode en groene uitlopers. Hij bloeide steeds opnieuw in zijn dromen die nacht en nog vele nachten daarna, maar dan tussen aanvallende ruiters en lansen, waar hij vlees verscheurde zoals hij ooit een steen uiteen had zien worden gereten door vuurwerk. In zijn dromen probeerde hij de dingen met zijn handen te vangen, tegen te houden, maar ze regenden in oneindige stromen op honderd strijdperken neer. In zijn dromen huilde hij om de dood en vernietiging. En ergens klonk het geratel van de dobbelstenen in zijn hoofd als gelach. Niet van hemzelf. Het gelach van de Duistere.
De volgende morgen, toen de zon juist opkwam in een wolkeloze hemel, zat hij op het trapje van zijn groene wagen zorgvuldig een boogstaf te schrapen met een scherp mes – je moest voorzichtig zijn; met een onzorgvuldige haal kon je alles verpesten – toen Egeanin en Domon naar buiten kwamen. Vreemd genoeg leken ze zich in hun beste kleding te hebben gehesen, of wat het dan ook voorstelde. Hij was niet de enige die stof had gekocht in Jurador, maar zonder de belofte van Marts goud om de naaisters sneller te laten werken, waren die nog bezig voor Domon en Egeanin. De Seanchaanse met haar blauwe ogen droeg een felgroene jurk met talloze witte en gele bloemetjes op de hoge hals en over de mouwen geborduurd. Ze hield haar lange zwarte pruik op zijn plaats met een gebloemde sjaal. Domon, die er nogal vreemd uitzag met zijn korte haren en die Illiaanse baard met kale bovenlip, had zijn versleten bruine jas geborsteld tot die er fatsoenlijk uitzag. Ze wurmden zich langs Mart en haastten zich op weg zonder een woord te zeggen. Hij dacht er niet verder aan, tot ze een uurtje later terugkeerden om aan te kondigen dat ze naar het dorp waren geweest en zich in de echt hadden laten verbinden door moeder Darvale.