‘Ik hou wel van verrassingen,’ antwoordde ze, en sloeg haar handen voor haar grote ogen. Even glimlachte ze verwachtingsvol, maar het duurde maar kort. ‘Van sómmige verrassingen, Speeltje.’ Dat klonk als een waarschuwing. Selucia stond vlak naast haar, en hoewel de vrouw met de grote boezem volkomen op haar gemak leek, vertelde iets hem dat ze zo gespannen was als een kat die klaarstond om aan te vallen. Vermoedelijk hield zij niét van verrassingen. ‘Wacht hier,’ zei hij, en dook om de zijkant van de purperen wagen heen. Toen hij terugkeerde, had hij Pips en de scheerder bij zich, allebei gezadeld. De merrie stapte levendig door, blij over het vooruitzicht van een uitje. ‘Je mag nu kijken. Ik dacht dat je wel zin zou hebben in een ritje.’ Ze hadden uren de tijd; de voorstelling leek wel verlaten en er was bijna niemand tussen de wagens te zien. Alleen bij een handjevol wagens kwam er rook uit de metalen schoorstenen. ‘Ze is van jou,’ voegde hij eraan toe, en verstijfde toen de woorden bijna in zijn keel bleven steken.
Deze keer was er geen twijfel. Hij had gezegd dat het paard van haar was, en plotseling rammelden de dobbelstenen niet meer zo hard in zijn hoofd. Ze waren niet langzamer geworden; daar was hij zeker van. Er waren eerst meerdere dobbelstenen geweest. Eén stel was gestopt toen hij zijn afspraak met Aludra had gemaakt, en het andere toen hij tegen Tuon zei dat het paard van haar was. Dat was op zich vreemd – hoe kon het doorslaggevend voor hem zijn dat hij haar een paard gaf? – maar Licht, het was al erg genoeg geweest toen hij zich druk moest maken over één stel dobbelstenen dat hem waarschuwde. Hoeveel stellen stuiterden er nog in zijn hoofd rond? Hoeveel doorslaggevende ogenblikken stonden hem nog te wachten? Tuon liep meteen naar de scheerder toe, een en al glimlach toen ze het dier even grondig bekeek als hij zelf had gedaan. Ze oefende immers paarden voor de lol. Paarden en damane, het Licht helpe hem. Selucia stond hem onderzoekend aan te kijken, besefte hij, haar gezicht een uitdrukkingsloos masker. Vanwege het paard, of omdat hij zo stijf als een plank was geworden?
‘Ze is een scheerder,’ zei hij, en klopte op Pips stompe neus. De ruin had meer dan voldoende beweging gehad, maar het enthousiasme van de scheerder leek hem te hebben aangestoken. ‘Domani-bloed-geborenen hebben het liefst scheerders, en je zult er waarschijnlijk nooit meer een zien buiten Arad Doman. Hoe ga je haar noemen?’
‘Het brengt ongeluk om een paard een naam te geven voor je erop gereden hebt,’ antwoordde Tuon, en pakte de leidsels. Ze straalde nog steeds. Haar grote ogen glansden. ‘Het is een heel goed dier, Speeltje. Een prachtig geschenk. Of je hebt er verstand van, of je hebt heel veel geluk gehad.’
‘Ik heb er verstand van, Liefje,’ zei hij voorzichtig. Ze leek opgetogener dan de scheerder alleen kon hebben veroorzaakt. ‘Als jij het zegt. Waar is Selucia’s paard?’
O, nou ja. Het was een poging waard geweest. Een verstandig man hield echter overal rekening mee, dus na een scherpe fluittoon van Mart kwam Metwyn op een drafje aan met een gezadelde schimmel.
Mart negeerde de brede grijns op het bleke gezicht van de man. De Cairhiense Roodarm was er zeker van geweest dat het hem niet zou lukken om Selucia achter te laten, maar hij hoefde er niet zo ingenomen over te doen. Mart dacht dat de ruin van tien jaar oud wel rustig genoeg zou zijn voor Selucia – voor zover hij zich herinnerde waren kameniersters maar zelden meer dan aardige ruiters – maar de vrouw keek het paard even grondig na als Tuon. Toen ze klaar was, richtte ze een blik op Mart die hem zei dat ze het paard zou berijden om niet moeilijk te doen, maar dat ze het tekort vond schieten. Vrouwen konden een heleboel zeggen met één blik. Zodra ze het veld hadden verlaten waar de voorstelling stond, liet Tuon de scheerder eerst een tijdje langs de weg stappen, spoorde haar toen aan naar draf en vervolgens naar galop. De weg bestond hier uit harde gele klei, doorspekt met de randen van oude plaveistenen. Het was echter geen probleem voor een paard met goede hoefijzers, en hij had de hoefijzers van de scheerder nagekeken. Mart hield Pips gelijk met Tuon, meer om het genoegen haar te zien glimlachen dan om een andere reden. Als Tuon plezier had, was de strenge rechter vergeten en straalde haar gezicht van pure blijdschap. Niet dat het makkelijk was om haar in het oog te houden, want Selucia hield de schimmel tussen hen in. De geelharige vrouw was een indrukwekkende oppas, en te zien aan de zijdelingse blikken die ze hem toewierp en haar glimlachjes, vond ze het heel leuk om hem dwars te zitten.
Aanvankelijk hadden ze de weg voor zichzelf, op een paar boerenkarren na, maar na een tijdje verscheen er voor hen een karavaan van ketellappers. Een stoet afschuwelijk felgekleurd geverfde en gelakte wagens die langzaam richting het zuiden rommelde langs de andere kant van de weg. Er liepen enorme honden met de wagens mee. Die honden waren de enige echte bescherming die de ketellappers hadden. De menner van de voorste wagen, een ding zo rood als Luca’s jassen, met gele randen en met groengele wielen nota bene, stond half op om naar Mart te turen en ging toen weer zitten. Hij zei iets tegen de vrouw naast hem, ongetwijfeld gerustgesteld door de twee vrouwen die bij Mart waren. Ketellappers waren voorzichtige lui, uit noodzaak. Die hele karavaan kon hun paarden aansporen en ervandoor gaan, en zelfs een man alleen voorblijven als ze dachten dat hij kwaad in de zin had.
Mart knikte naar de man toen de wagens begonnen te passeren. De magere, grijsharige man droeg een jas met een hoge kraag die even groen was als de wielen van zijn wagen, en het gewaad van zijn vrouw was gestreept in verschillende kleuren blauw, de meeste helder genoeg voor de mensen van de voorstelling. De grijsharige man stak zijn hand op om te zwaaien...
En Tuon draaide plotseling haar scheerder en galoppeerde naar de bomen, haar mantel wapperend achter zich aan. In een flits ging Selucia met de schimmel achter haar aan. Mart greep zijn hoed van zijn hoofd, zodat hij hem niet zou kwijtraken, draaide Pips bij en volgde. Er klonk geschreeuw vanaf de wagens, maar hij lette er niet op. Al zijn aandacht was op Tuon gericht. Hij wilde dat hij wist wat ze van plan was. Ze probeerde niet te ontsnappen, dat wist hij zeker. Waarschijnlijk wilde ze hem alleen maar pesten. Als dat zo was, dan lukte dat aardig.
Pips haalde de schimmel snel in en liet een boos kijkende Selucia achter, die haar rijdier met haar teugels aanspoorde, maar Tuon en de scheerder behielden hun voorsprong terwijl het glooiende landschap in heuvels overging. Geschrokken vogels vlogen op voor de hoeven van de paarden, grijze duiven en bruingespikkelde kwartels, soms bruine ganzen. Als de merrie ervan zou schrikken, was dat een ramp. Zelfs het meest doorgewinterde paard kon steigeren en vallen wanneer er een vogel onder zijn hoeven opsprong. Erger nog, Tuon reed als een waanzinnige, minderde nergens vaart en week alleen van haar rechte lijn af waar het onderhout dicht was, en sprong over bomen heen die waren omgevallen in een storm alsof ze wist wat er aan de andere kant lag. Nou, hij moest zelf ook rijden als een waanzinnige om haar bij te houden, hoewel hij elke keer ineenkromp als hij Pips over een boomstam liet springen. Sommige waren bijna zo dik als hij groot was. Hij zette zijn hielen in de flanken van de ruin en spoorde hem verder aan, hoewel hij wist dat Pips nog nooit zo hard had gelopen als nu.
Hij had een te goed paard gekozen met die verdomde scheerder. Steeds verder galoppeerden ze het woud in. Even plotseling als ze haar woeste tocht had ingezet, hield Tuon in, meer dan een span vanaf de weg. De bomen waren hier oud en stonden ver uit elkaar, zwarte dennenbomen van veertig pas hoog en breed uitwaaierende eikenbomen met takken die omlaag bogen naar de grond voor ze weer de lucht in gingen. Een plak van zo’n boom zou groot genoeg zijn om met gemak een tafel voor twaalf personen te vormen. Dikke kruipplanten bedekten halfbegraven rotsen en rotspunten, maar verder groeide er alleen wat onkruid door de humusbodem omhoog. Onder eikenbomen van die afmetingen groeiden maar zelden andere dingen.