Domon haalde de pijp lang genoeg uit zijn mond om een kringetje rook in Marts gezicht te blazen. ‘Als ze je niet wil helpen, hou er dan over op.’ Zijn stem klonk ook al als die van een scheepskapitein. Egeanin mompelde in zichzelf. Ze leek met zichzelf te ruziën. Uiteindelijk schudde ze haar hoofd. ‘Nee, Baile. Hij heeft gelijk. Als ik schipbreuk lijd, dan moet ik een nieuw schip en een nieuwe koers vinden. Ik kan nooit terug naar Seanchan, dus kan ik maar net zo goed het ankertouw doorsnijden en het achter me laten.’ Wat ze wist over Tuon waren voornamelijk geruchten – schijnbaar woonde de keizerlijke familie heel hun leven achter muren, zelfs wanneer ze in het zicht waren, en er werd alleen maar gefluisterd over wat er achter die muren gebeurde – maar die waren voldoende om Marts nekharen overeind te laten staan. Zijn aanstaande had een broer en een zus laten vermoorden? Nadat ze haar hadden geprobeerd te laten vermoorden, dat wel, maar toch! Wat voor familie deed dat nou, elkaar vermoorden? Het Seanchaanse Bloed en de keizerlijke familie dus, om te beginnen. De helft van haar broers en zussen was dood, de meesten vermoord, en misschien de anderen ook wel. Bepaalde dingen die Egeanin – Leilwin – vertelde, waren algemeen bekend onder de Seanchanen, en nauwelijks geruststellender. Tuon was waarschijnlijk al vanaf de wieg onderwezen in intrige, in het gebruik van wapens en in vechten met haar blote handen, ze werd zwaar bewaakt maar er werd toch van haar verwacht dat ze haar eigen laatste verdediging was. Alle leden van het Bloed werd geleerd te huichelen, hun bedoelingen en ambities te verbergen. De macht verschoof voortdurend bij het Bloed, sommigen gingen omhoog, anderen gleden af, en de dans ging nog sneller en was nog gevaarlijker in de keizerlijke familie. De keizerin – ze wilde er ‘moge ze eeuwig leven’ aan toevoegen, stikte bijna toen ze de woorden weer inslikte, en sloot lange tijd haar ogen voor ze verderging – had vele kinderen gebaard, zoals elke keizerin deed, zodat er onder degenen die het overleefden altijd wel eentje was die geschikt zou zijn om haar op te volgen. Je kon geen dwaas of stommeling de Kristallen Troon laten bestijgen.
Tuon was zeker geen van beide. Licht! De vrouw met wie hij zou trouwen was even erg als een zwaardhand en een Aes Sedai in één. En misschien wel even gevaarlijk.
Hij had verschillende gesprekken met Egeanin – hij noemde haar heel zorgvuldig Leilwin, zodat ze hem niet te lijf zou gaan met haar dolk, maar hij dacht aan haar als Egeanin – om te proberen nog meer te weten te komen. Maar haar kennis van het Bloed was grotendeels van buitenaf afkomstig, en haar kennis van het keizerlijke hof, dat gaf ze zelf toe, was weinig beter dan die van een straatschoffie in Seandar. Op de dag dat hij Tuon de merrie gaf, had hij naast Egeanins wagen meegereden en een van die vruchteloze gesprekken met haar gevoerd.
Hij was een tijdje naast Tuon en Selucia gaan rijden, maar ze bleven hem zijdelingse blikken toewerpen, elkaar aankijken en giechelen. Ongetwijfeld om wat ze tegen de ketellappervrouwen hadden verteld. Een man kon maar een bepaalde mate van dat soort grappen verdragen.
‘Dat was een slim geschenk, die merrie,’ zei Egeanin, die van de bok leunde om langs de rij wagens te kijken. Domon had de teugels in handen. Zij nam soms ook de leidsels op, maar het besturen van een span paarden was niet een van de vaardigheden die ze aan boord van schepen had geleerd. ‘Hoe wist je het?’
‘Wat?’ vroeg hij.
Ze ging rechtop zitten en zette haar pruik recht. Hij wist niet waarom ze dat ding nog steeds droeg. Haar eigen zwarte haren waren kort, maar niet korter dan die van Selucia. ‘Over hofmakerijgeschenken. Wanneer je iemand het hof maakt die hoger staat dan jij, is het onder de leden van het Bloed traditie iets uitheems of zeldzaams te schenken. Het beste van alles is als je het geschenk kan laten aansluiten op iets waar de ontvanger van houdt, en iedereen weet dat de hoogvrouwe dol is op paarden. Het is ook goed dat je hebt erkend dat je niet verwacht haar gelijke te zullen zijn. Niet dat dit gaat lukken, dat begrijp je wel. Ik snap niet waarom ze hier nog is, nu je haar niet meer bewaakt, maar je gelooft toch niet dat ze echt die woorden gaat zeggen? Als ze trouwt, zal dat zijn omwille van het keizerrijk, niet omdat een lapzwans zoals jij haar een paard heeft gegeven of aan het lachen heeft gemaakt.’
Mart knarste op zijn tanden om niet hardop te vloeken. Hij had wat erkend? Geen wonder dat er een stel van die verdomde dobbelstenen waren stilgevallen. Tuon zou hem dit pas laten vergeten als het sneeuwde op een zomerdag. Daar was hij zeker van. Als Leilwin verdomde Scheeploos hem kleine problemen bezorgde, zorgden de Aes Sedai voor grotere. Aes Sedai deden niets liever. Hij had zich erbij neergelegd dat ze door elk dorp en elk stadje walsten waar ze stopten, om vragen te stellen en het Licht mocht weten wat nog meer te doen. Hij had geen keus dan zich erbij neer te leggen, want hij kon hen niet tegenhouden. Ze beweerden dat ze voorzichtig waren – tenminste, Teslyn en Edesina deden dat; Joline snauwde dat hij zich niet zo moest aanstellen – maar een voorzichtige Aes Sedai was nog steeds een niet te veronachtzamen vrouw, of iemand nu herkende wat ze was of niet. Ze hadden geen geld voor zijde maar hadden stapels fijne wol gekocht in Jurador, en de naaisters werkten even hard voor Aes Sedai als ze deden voor Marts goud. Dus nu liepen ze gekleed als rijke koopvrouwen rond en zo zelfverzekerd als elke edele die ooit geboren was. Eenieder die hen zag lopen begreep meteen dat ze verwachtten dat de wereld zich aan hen zou aanpassen. Drie van zulke vrouwen, bij een reizende voorstelling nog wel, zouden zeker aanleiding geven tot praatjes. Gelukkig liet Joline haar Grote Serpent-ring tenminste in haar riembuidel zitten. De andere twee waren die van hen kwijtgeraakt aan de Seanchanen. Als Mart Joline had gezien met dat ding om haar vinger, zou hij in huilen zijn uitgebarsten.
Hij kreeg geen verslagen meer over de activiteiten van de voormalige sul’dam. Joline had Bethamin stevig in de hand; de lange donkere vrouw rende wanneer Joline rennen zei, en sprong als ze kikker zei. Edesina gaf haar ook lessen, maar om de een of andere reden zag Joline Bethamin als een persoonlijk project. Mart had Joline nooit streng zien zijn, niet nadat ze Bethamin in het gezicht had geslagen, maar je zou denken dat ze Bethamin klaarstoomde om naar de Toren te gaan. Bethamin was daar zo dankbaar voor dat duidelijk was dat haar loyaliteit was verschoven. Wat Seta aanging, de geelharige vrouw was zo bang voor de zusters dat ze hen niet langer durfde te volgen. Ze had zelfs echt gerild toen hij erover begon. Hoe vreemd het ook leek, Seta en Bethamin waren zo gewend aan hoe Seanchaanse vrouwen die konden geleiden zichzelf zagen, dat ze echt geloofd hadden dat Aes Sedai niet veel anders konden zijn. Ze leken op gevaarlijke honden als je ze losliet, maar gevaarlijke honden konden onder controle worden gehouden door iemand die wist hoe dat moest, en zij wisten daar alles van. Nu wisten ze dat Aes Sedai helemaal geen honden waren, van welke soort dan ook. Het waren wolven. Seta zou als het kon een andere slaapplaats hebben gezocht, en hij hoorde van vrouw Anan dat de Seanchaanse haar handen over haar oren sloeg wanneer Joline of Edesina in de wagen lessen gaf aan Bethamin.
‘Ik weet zeker dat ze de wevingen kan zien,’ zei Setalle. Hoewel ze afgunstig klonk, betwijfelde hij of ze op wie dan ook jaloers was. ‘Het duurt niet lang meer voor ze het toegeeft, anders zou ze haar ogen niet neerslaan. Vroeg of laat draait ze wel bij en zal ze het ook willen leren.’ Misschien was ze toch afgunstig. Hij wenste dat Seta liever nog vandaag dan morgen zou bijdraaien. Met nog een leerling zouden de Aes Sedai minder tijd hebben om hem lastig te vallen. Als de voorstelling stopte, kon hij zich bijna nergens omdraaien zonder dat Joline of Edesina om de hoek van een tent of wagen naar hem stond te kijken. Meestal koelde de vossenkop op zijn borst dan af. Hij kon niet bewijzen dat ze hun wevingen op hem afstuurden, maar hij was er zeker van. Hij wist niet zeker wie van hen die zwakke plek in zijn verdediging had ontdekt die Adeleas en Vandene hadden gevonden: dat iets wat met de Kracht werd gegooid hem zou raken. Daarna kon hij echter bijna zijn tent niet meer verlaten zonder door een steen te worden geraakt of door brandende vonken als van een smidsvuur, stekende vonken die hem deden opspringen en waarvan zijn haar overeind ging staan. Hij was er zeker van dat Joline erachter zat. Hij zag haar om te beginnen namelijk al nooit zonder Blaeric of Fen of allebei in de buurt om haar te beschermen. En ze lachte naar hem als een kat naar een muis.