‘Ik denk dat ze daar hierna wel mee instemmen,’ zei hij droog. Maar Joline keek hem koppig aan. ‘Toch?’ De Groene zuster zweeg, ik wel,’ zei Teslyn snel. ‘Wij allemaal.’
‘Ja, wij allemaal,’ voegde Edesina eraan toe. Joline staarde hem zwijgend aan, koppig, en Mart zuchtte, ik kan Liefje je een paar dagen laten houden, tot je van gedachten verandert.’ Jolines halsband klikte open in zijn handen. ‘Maar dat doe ik niet.’
Ze bleef in zijn ogen staren en raakte haar keel aan alsof ze zeker wilde weten dat de halsband af was. ‘Zou je een van mijn zwaardhanden willen worden?’ vroeg ze, en lachte toen zachtjes. ‘Je hoeft niet zo te kijken. Zelfs als ik je tegen je wil zou willen binden, zou me dat niet lukken zolang je die ter’angreaal hebt. Ik ga akkoord, Meester Cauton. Het kost ons misschien onze beste kans om de Seanchanen tegen te houden, maar ik zal... Liefje niet langer lastigvallen.’
Tuon siste als een kat die een emmer water over zich heen had gekregen, en hij zuchtte weer. Wat je op de weg omhoog won, verloor je weer op weg naar beneden.
Een deel van die avond besteedde hij aan zijn minst geliefde bezigheid. Werken. Hij groef een diep gat om de drie a’dam in te begraven. Hij deed het zelf omdat Joline ze verbazingwekkend genoeg wilde hebben. Het waren immers ter’angrealen, en de Witte Toren moest ze bestuderen. Dat kon wel zijn, maar de Toren zou haar a’dam maar ergens anders vandaan moeten halen. Hij was er vrij zeker van dat geen van de Roodarmen ze uit handen zou hebben gegeven als hij had gezegd dat ze ze moesten begraven, maar hij wilde geen risico lopen dat ze weer opdoken en voor problemen zorgden. Het begon te regenen voor het gat nog maar kniediep was, een koude, aanhoudende regen, en tegen de tijd dat hij klaar was, was hij tot op het bot doorweekt en zat hij helemaal onder de modder. Een mooi einde van een mooie avond, met die dobbelstenen die stuiterden in zijn hoofd.
10
Een dorp in Shiota
De volgende dag bracht wat respijt, of dat leek zo. Tuon, in een blauwzijden rijgewaad en haar brede bewerkte leren riem, reed niet alleen naast hem toen de voorstelling langzaam richting het noorden trok, ze wiebelde met haar vingers naar Selucia toen de vrouw probeerde haar paard tussen hen in te sturen. Selucia had op de een of andere manier haar eigen paard bemachtigd, een gedrongen ruin die niet kon tippen aan Pips of Akein maar toch stukken beter was dan de schimmel. De vrouw met de blauwe ogen, vandaag met een groene hoofddoek onder haar kap, ging aan de andere zijde van Tuon rijden, en haar gezicht verried niets en was een Aes Sedai waardig. Mart kon de grijns niet van zijn gezicht houden. Laat haar haar frustratie maar eens verbergen. Zonder paarden waren de Aes Sedai gedwongen in hun wagen te blijven, Metwyn was te ver weg, op de bok van de purperen wagen, om te horen wat hij tegen Tuon zei, er hingen nog maar een paar wolkenflarden in de lucht van de regen van afgelopen nacht, en alles leek goed met de wereld. Zelfs de dobbelstenen die buitelden in zijn hoofd konden daar niets aan afdoen. Goed, er waren slechte ogenblikken, maar het waren slechts ogenblikken.
Vroeg op de dag vloog er een troep raven over hen heen, een tiental of meer grote, zwarte vogels. Ze vlogen snel en weken geen ogenblik van hun koers af, maar hij keek ze toch na tot ze nog maar stipjes waren en verdwenen. Ze zouden de dag niet bederven. Niet voor hem, althans. Misschien voor iemand verder in het noorden.
‘Zag je een of ander voorteken in ze, Speeltje?’ vroeg Tuon. Ze was even sierlijk in het zadel als in al het andere wat ze deed. Hij kon zich niet herinneren haar ooit ergens onhandig mee te hebben gezien. ‘De meeste voortekens met raven gaan meestal over dat ze op iemands dak zitten of krassen bij zonsop- of ondergang.’
‘Het kunnen spionnen van de Duistere zijn,’ vertelde hij haar. ‘Soms. Kraaien ook. En ratten. Maar ze keken niet naar ons om, dus hoeven we ons geen zorgen te maken.’
Ze wreef met haar groene handschoen over haar hoofd en zuchtte. ‘Speeltje, Speeltje,’ mompelde ze, en zette de kap van haar mantel weer op. ‘Hoeveel kinderverhaaltjes geloof je eigenlijk? Geloof je dat als je onder een volle maan op Osegrimsheuvel slaapt, de slangen je waarachtige antwoorden geven op drie vragen, of dat vossen de huiden van mensen stelen en het voedsel dat je eet in zich opnemen zodat jij verhongert?’
Het kostte hem moeite te glimlachen, ik geloof niet dat ik dat ooit eerder heb gehoord.’ Het kostte hem moeite te klinken alsof hij het grappig vond. Wat waren de kansen dat ze begon over slangen die waarachtige antwoorden gaven, wat de Aelfinn op een bepaalde manier deden, tegelijk met vossen die huiden stalen? Hij was er vrij zeker van dat de Eelfinn dat deden en er leer van maakten. Maar hij verried zich bijna toen ze Osegrim noemde. Het andere was waarschijnlijk alleen maar ta’veren die met de wereld draaide. Ze wist zo goed als zeker niets over hem en de slangen of de vossen. In Shandalle, het land waar Artur Haviksvleugel was geboren, was Osegrim echter een andere naam voor de Duistere. De Aelfinn en de Eelfinn verdienden het allebei om in verband te worden gebracht met de Duistere, maar dat was nauwelijks iets waar hij over na wilde denken als hij zijn eigen band had met die verdomde vossen. En met de slangen ook? Die mogelijkheid was voldoende om hem een naar gevoel in zijn maag te geven.
Toch was het een plezierige rit, nu de zon opkwam en het warmer werd, hoewel het niet echt warm werd. Hij jongleerde met zes gekleurde houten ballen en Tuon lachte en klapte, en terecht. Dat kunststukje had indruk gemaakt op de jongleerder van wie hij de ballen had gekocht, en het was nog moeilijker tijdens het rijden. Hij vertelde een paar moppen die haar aan het lachen maakten, en eentje waarbij ze met haar ogen rolde en met haar vingers wiebelde naar Selucia. Misschien hield ze niet van grappen over bedienden in gelagkamers. De grap was niet in het minst ongepast. Hij was geen dwaas. Hij wenste echter wel dat ze gelachen had. Ze had een prachtige lach, rijk en warm en gul. Ze praatten over paarden en discussieerden over oefenmethoden bij koppige dieren. In dat mooie hoofdje zaten een paar vreemde opvattingen, zoals dat je een onhandelbaar paard kon kalmeren door hem in zijn oor te bijten! Dat klonk meer als een manier om hem te keer te laten gaan als een brand in een hooiberg. Zij had nog nooit gehoord van neuriën om een paard te kalmeren, en wilde niet geloven dat zijn vader hem dat geleerd had tot hij het demonstreerde.
‘Nou, dat gaat wat moeilijk als er geen paard te kalmeren valt, hè?’ zei hij. Ze rolde weer met haar ogen. En Selucia ook. Maar het was geen verhitte discussie, geen boze, alleen een levendige. Tuon had zo veel leven in zich dat het onmogelijk allemaal in zo’n kleine vrouw leek te passen. Haar stiltes zorgden echter voor een kleine domper op die dag, meer nog dan de slangen of vossen. Die waren ver weg, en er was niets aan te doen. Zij was hier naast hem, en hij was nog lang niet met haar klaar. Ze sprak niet over wat er was gebeurd met de drie Aes Sedai, en ze sprak ook niet met de zusters zelf. Ze sprak nooit over zijn ter’angreaal, of over het feit dat wat ze Teslyn of Joline ook tegen hem had laten weven, was mislukt. De vorige avond had evengoed een droom kunnen zijn geweest. Ze was een generaal die een strijd voorbereidde, had Setalle gezegd. Geoefend in intrige en misleiding vanaf haar kindertijd, volgens Egeanin. En het was allemaal op hem gericht. Maar met welk doel? Het was vast geen vorm van hofmakerij van het Seanchaanse Bloed. Egeanin wist daar weinig van, maar dat was het vast niet. Hij kende Tuon pas een paar weken en had haar ontvoerd, zij noemde hem Speeltje en had geprobeerd hem te kopen, en alleen een verwaande dwaas zou dat kunnen zien als tekenen dat een vrouw verliefd werd. En dus bleef er van alles over, van een of ander ingewikkeld plan om wraak te nemen tot... tot het Licht alleen wist wat. Ze had gedreigd hem schenker te maken. Dat betekende da’covale, volgens Egeanin, hoewel ze daar niets van geloofde. Schenkers werden gekozen om hun schoonheid, en volgens Egeanin schoot hij daarin tekort. Nou, volgens hemzelf eerlijk gezegd ook, niet dat hij dat snel zou toegeven. Een vrij groot aantal vrouwen had zijn gezicht bewonderd. Hij had geen reden om aan te nemen dat Tuon de huwelijksceremonie niet zou voltooien, hem zou laten denken dat hem niets meer kon gebeuren en hem dan zou laten onthoofden. Vrouwen waren nooit eenvoudig, maar bij Tuon vergeleken waren de andere kinderspel. Lange tijd zagen ze zelfs geen boerderij, maar misschien twee uur nadat de zon over haar hoogste punt was geklommen, kwamen ze aan bij een vrij groot dorp. In de verte klonk het gekletter van een smidshamer op een aambeeld. De gebouwen, sommige drie verdiepingen hoog, waren allemaal van zware houten balken gemaakt met wittig pleisterwerk ertussen, hadden hoge puntdaken van stro en lange stenen schoorstenen. Het deed Mart ergens aan denken, maar hij wist niet wat. Er was geen boerderij te zien in het ononderbroken woud. Maar dorpen bevonden zich altijd in de buurt van boerderijen, omdat daarmee een ruilhandel bestond. Ze moesten verder van de weg af liggen, tussen de bomen.