Toen hij klaar was met Caemlin, had Luca weer iets van zijn gebruikelijke protserigheid hervonden. Hij beende trots heen en weer. ‘En van daaruit,’ kondigde hij aan, ‘naar Tar Valon zelf. Ik huur schepen in om ons allemaal te vervoeren.’ Mart verslikte zich. Luca die schepen wilde inhuren? Luca, die vrekkig genoeg was om muizen te koken voor hun talg? in Tar Valon zullen we zulke grote menigtes trekken dat we de rest van ons leven in die prachtige stad kunnen doorbrengen, waar winkels die door Ogier zijn gebouwd lijken op paleizen, en de paleizen elke beschrijving tarten. Vorsten die Tar Valon voor het eerst zien, jammeren dat hun steden dorpjes zijn en hun paleizen niet meer dan boerenhutten. De Witte Toren zelf staat in Tar Valon, weten jullie nog, het grootste gebouw ter wereld? De Amyrlin Zetel zelf zal ons vragen voor haar op te treden. We hebben onderdak geboden aan drie Aes Sedai in nood. Zij doen ongetwijfeld een goed woordje voor ons bij de Amyrlin Zetel.’ Mart keek over zijn schouder en zag dat de drie zusters niet langer rondwandelden over het weiland waar het dorp had gestaan. Ze stonden naast elkaar op de weg naar hem te kijken, stuk voor stuk een toonbeeld van Aes Sedai-sereniteit. Nee, ze keken niet naar hem, besefte hij. Ze bestudeerden Tuon. De drie hadden beloofd haar niet meer lastig te vallen en waren daartoe gebonden omdat ze nu eenmaal Aes Sedai waren, maar hoever strekte het woord van een Aes Sedai eigenlijk? Ze vonden altijd omwegen om de Gelofte tegen het liegen te omzeilen. Dus Tuon zou Caemlin niet te zien krijgen, en misschien Lugard ook niet. De kans bestond dat er in beide steden Aes Sedai zouden zijn. Het zou doodeenvoudig zijn voor Joline en de anderen om die Aes Sedai te laten weten dat Tuon een Seanchaanse hoogvrouwe was. Waarschijnlijk zou Tuon onderweg zijn naar Tar Valon voordat hij met zijn ogen kon knipperen. Als ‘gast’, natuurlijk, om te helpen een einde te maken aan de gevechten. Zonder twijfel zouden velen zeggen dat het voor een goed doel was, dat hij haar zelf zou moeten overhandigen en hun moest vertellen wie ze echt was, maar hij had zijn woord gegeven. Hij begon uit te rekenen tot hoe lang voor Lugard hij durfde te wachten voordat hij een overtocht terug naar Ebo Dar moest proberen te regelen. Luca had moeite om Tar Valon mooier te laten klinken dan Caemlin nadat hij zijn verhaaltje daarover had afgestoken, en als ze ooit in Tar Valon zouden aankomen, zouden sommigen misschien echt teleurgesteld zijn na zijn waanzinnige beschrijvingen. De Witte Toren duizend pas hoog? Door Ogier gebouwde paleizen zo groot als kleine bergen? Hij beweerde dat er zelfs een Ogierstedding in de stad was! Uiteindelijk vroeg hij de mensen hun handen op te steken als ze ervoor waren om verder te gaan. Iedereen stak zijn hand op, zelfs de kinderen, en die mochten niet eens stemmen. Mart haalde een beurs uit zijn jaszak en gaf een Ebodaraanse kroon aan Thom. ‘Ik ben nog nooit zo blij geweest om te verliezen, Thom.’ Nou, hij was nooit blij om te verliezen, maar in dit geval was het beter dan winnen.
Thom aanvaardde de munt met een kleine buiging, ik denk dat ik deze bewaar als aandenken,’ zei hij, en rolde de dikke gouden munt over de rug van zijn vingers. ‘Om me eraan te herinneren dat zelfs de man met het meeste geluk van de wereld kan verliezen.’ Ondanks de stemming hadden de mensen niet veel zin om het stuk weg voor hen over te gaan. Toen Luca zijn wagen weer op de weg had gereden, bleef hij zitten staren, terwijl Latelle aan zijn arm hing met evenveel kracht als waarmee Amathera ooit aan Juilin had gehangen. Uiteindelijk mompelde hij iets wat misschien een vloek was en spoorde zijn paarden aan. Tegen de tijd dat ze op het fatale stuk van de weg waren aangekomen, galoppeerden ze, en tot ver voorbij het gedeelte waar de plaveistenen waren geweest. Alle andere wagens volgden. Even wachten tot de wagen voor hen eroverheen was, toen het geklapper van leidsels en een snelle galop. Mart zelf haalde diep adem voordat hij Pips aanspoorde. In stap, niet in galop, maar het kostte hem moeite zijn hielen niet in de flanken van het paard te zetten, vooral toen hij langs de hoed van de kramer reed. Tuons donkere gezicht en het bleke gelaat van Selucia lieten niet meer emotie zien dan de gezichten van de Aes Sedai.
‘Op een dag zie ik Tar Valon,’ zei Tuon kalm. ‘Waarschijnlijk maak ik er mijn hoofdstad van. En jij mag me in de stad rondleiden, Speeltje. Je bént er toch geweest?’
Licht! Ze was een taai vrouwtje. Prachtig, maar spijkerhard. Toen Luca zijn paarden weer had ingehouden, zette hij een snelle stap in in plaats van de gebruikelijke trage gang van de voorstelling. De zon gleed omlaag langs de hemel. Ze kwamen langs verschillende weilanden die groot genoeg waren voor de voorstelling, maar Luca ging verder tot hun schaduwen langgerekt voor hen op de weg lagen en de zon een grote rode bal aan de horizon was. Zelfs toen hield hij zijn leidsels nog vast en tuurde ingespannen naar een grazig terrein langs de weg.
‘Het is maar een veld,’ zei hij uiteindelijk, overdreven luid, en stuurde zijn paarden erheen.
Mart liep met Tuon en Selucia naar de purperen wagen zodra de paarden waren overhandigd aan Metwyn, maar die avond was er geen maaltijd en speelden ze geen Steen.
‘Dit is een nacht voor gebed,’ vertelde ze hem voordat ze met haar kamenierster naar binnen ging. ‘Weet je dan niets, Speeltje? Die rondwandelende doden zijn een duidelijk teken dat Tarmon Gai’don nabij is.’ Dit vatte hij niet op als bijgeloof van haar; hij had immers zelf ook zoiets gedacht. Bidden deed hij niet echt, behalve een schietgebedje zo nu en dan. Soms was er niets anders meer wat je kon doen.
Niemand wilde slapen, dus overal in het kamp brandden nog tot laat lampen. Niemand wilde alleen zijn. Mart at alleen in zijn tent, al had hij weinig trek en klonken de dobbelstenen in zijn hoofd luider dan ooit, maar Thom kwam Steen met hem spelen en even later verscheen ook Noal. Lopin en Nerim kwamen steeds binnen kijken, maakten een buiging en vroegen of Mart of de anderen iets nodig hadden. Zodra ze echter wijn en bekers hadden gehaald – Lopin droeg de grote kruik en verbrak het waszegel; Nerim droeg de bekers op een houten dienblad – zei Mart dat ze Harnan en de andere soldaten moesten opzoeken. ‘Ze zitten zich ongetwijfeld te bedrinken, en dat lijkt me een goed plan,’ zei hij. ‘Dat is een bevel. Zeg ze dat ik ze opdraag om hun drank met jullie te delen.’
Lopin maakte een ernstige buiging over zijn dikke buik. ik heb de brigantenleider wel eens geholpen door hem wat goederen te verschaffen, Heer. Ik verwacht dat hij wel gul zal zijn met de brandewijn. Kom mee, Nerim. Heer Mart wil dat we dronken worden, en jij doet mee. Ook al moet ik op je gaan zitten en brandewijn door je keel gieten.’ Het gezicht van de Cairhiense geheelonthouder vertrok van afkeuring, maar hij maakte een buiging en volgde de Tyrener snel naar buiten. Mart dacht niet dat Lopin op de man zou hoeven gaan zitten, niet vanavond.
Juilin kwam aan met Amathera en Olver, dus werden er spelletjes Slangen-en-vossen gespeeld op de vloer naast de tafel waar Steen werd gespeeld. Amathera bleek vrij aardig Steen te kunnen spelen, wat niet zo verrassend was aangezien ze ooit vorstin was geweest, maar ze pruilde nog meer dan gewoonlijk toen zij en Olver bij Slangen-en-vossen verloren, hoewel nooit iemand dat spel won. Mart vermoedde dat ze niet zo’n heel erg goed vorstin was geweest. Degenen die niet speelden, gingen op het bed zitten. Mart keek toe terwijl de anderen speelden als hij daar zat, en dat deed Juilin ook als Amathera speelde. Hij rukte bijna geen ogenblik zijn blikken van haar los, behalve als hij aan de beurt was om te spelen. Noal kletste maar door – zelfs tijdens het spelen, en dat leek geen invloed te hebben op zijn spel – en Thom las de brief die Mart voor hem had meegebracht, wel eeuwen geleden zo leek het. De brief was gekreukeld omdat hij in Thoms jaszak had gezeten, en smoezelig doordat hij vele keren was gelezen en herlezen. Hij had gezegd dat de brief van een dode vrouw kwam.
Hij was verrast toen Domon en Egeanin door de tentflap naar binnen doken. Ze hadden Mart niet echt ontlopen sinds hij uit de groene wagen was verhuisd, maar ze hadden ook niet de moeite genomen om hem op te zoeken. Net als alle anderen droegen ze betere kleding dan die ze aanvankelijk als vermomming hadden gebruikt. Egeanins gespleten rokken en jas met hoge kraag, allebei van blauwe wol en geborduurd in geel dat leek op goud langs de zoom en polsen, leken wel wat op een uniform. Domon, in een goed gesneden bruine overjas en wijde broek die hij in omgeslagen laarzen tot net onder zijn knieën had gestopt, was net een welvarende maar net niet rijke Illiaanse koopman.