Als je Lan weer ziet, zeg hem dan dat het goed is zo. Zijn lotsbestemming volgt een ander pad dan die van mij. Ik wens hem alle geluk met Nynaeve.
Een laatste ding. Onthoud wat je weet over het spel Slangen-en-vossen. Onthoud het en denk eraan. Het is tijd, en ik moet doen wat ik moet doen. Moge het Licht op je schijnen en je geluk brengen, mijn beste Thom, of we elkaar ooit weer zien of niet.
Er klonk een donderklap toen hij de brief gelezen had. Dat was passend. Hoofdschuddend gaf hij de brief terug. ‘Thom,’ zei hij vriendelijk, ‘Lans binding met haar is verbroken. Dat betekent dat ze dood is. Hij zéi dat ze dood was.’
‘En in haar brief staat dat iedereen dat zou geloven. Ze wist het, Mart. Ze wist alles van tevoren.’
‘Dat kan wel zijn, maar Moiraine en Lanfir gingen door die deur-ter’angreaal, en die smolt. Het ding was van roodsteen gemaakt, of dat leek er althans op. Steen, Thom, maar het smolt als was. Ik heb het gezien. Ze is gegaan naar waar de Eelfinn dan ook zijn, en zelfs als ze nog leeft, hebben wij geen enkele mogelijkheid meer om daar te komen.’
‘De Toren van Ghenjei,’ riep Olver, en alle drie de volwassenen staarden hem aan. ‘Birgitte heeft het me verteld,’ zei hij verdedigend. ‘De Toren van Ghenjei is de weg naar de landen van de Aelfinn en de Eelfinn.’ Hij maakte een gebaar waarmee een spel Slangen-en-vossen begon, een in de lucht getekende driehoek en toen een golvende lijn erdoorheen. ‘Ze kent nog meer verhalen dan u, Meester Charin.’
‘Je hebt het toch niet over Birgitte Zilverboog, hè?’ zei Noal droog. De jongen keek hem kalm aan. ik ben geen kleuter, Meester Charin. Maar ze is heel goed met een boog, dus misschien wel. Birgitte, maar dan herboren, bedoel ik.’
‘Ik denk niet dat daar een kans op is,’ zei Mart. ik heb ook met haar gepraat, weet je, en het laatste wat ze wil is een of andere held zijn.’ Hij hield zijn beloftes, en Birgittes geheimen waren veilig bij hem. ‘Hoe dan ook, weten over die toren helpt ons niet veel, behalve als ze je verteld heeft waar hij staat.’
Olver schudde droevig zijn hoofd, en Mart woelde door zijn haar.
‘Niet jouw schuld, jongen. Zonder jou zouden we niet eens weten dat hij bestond.’ Dat leek niet veel te helpen. Olver staarde neerslachtig naar het rode speelveld.
‘De Toren van Ghenjei,’ zei Noal. Hij ging met gekruiste benen overeind zitten en trok zijn jas recht. ‘Er zijn er niet meer veel die dat verhaal kennen. Jaim zei altijd dat hij er op een dag naar zou gaan zoeken. Ergens langs de Schaduwkust, zei hij.’
‘Dat is nog steeds een heel groot gebied.’ Mart deed het deksel op een van de dozen. ‘Dat kan jaren duren.’ Jaren die hij niet had als Tuon gelijk had, en hij was er zeker van dat ze gelijk had. Thom schudde zijn hoofd. ‘Ze zegt dat je het weet, Mart. “Mart weet me te vinden.” Ik kan me niet voorstellen dat ze dat zomaar schrijft.’
‘Nou, ik kan er niets aan doen wat zij schrijft, toch? Ik had voor vanavond nog nooit van een Toren van Ghenjei gehoord.’
‘Jammer,’ zuchtte Noal. ik zou hem graag hebben gezien, iets wat Jaim verdomde Kimstapper nooit heeft gedaan. Hou er maar over op,’ voegde hij eraan toe toen Thom zijn mond opendeed. ‘Hij zou het niet vergeten als hij hem gezien had, en zelfs als hij de naam nooit gehoord had, zou hij eraan hebben gedacht bij verhalen over een vreemde toren waardoor mensen naar andere landen kunnen komen. Het ding glanst als gepoetst staal, heb ik gehoord, tweehonderd voet hoog en veertig breed, en er zit nergens een opening in. Wie zou zoiets kunnen vergeten?’
Mart werd heel stil. Zijn zwarte sjaal voelde te strak tegen zijn litteken. Het litteken zelf voelde plotseling nieuw en warm aan. Hij had moeite om adem te halen.
‘Als er geen opening in zit, hoe komen we dan binnen?’ wilde Thom weten.
Noal haalde zijn schouders op, maar Olver mengde zich er weer in. ‘Birgitte zegt dat je met een bronzen mes het teken ergens op de zijkant maakt.’ Hij maakte het teken waarmee het spel begon. ‘Ze zegt dat het een bronzen mes moet zijn. Als je het teken maakt, gaat er een deur open.’
‘Wat heeft ze je nog meer verteld over...’ begon Thom, maar zweeg toen fronsend. ‘Wat is er met je, Mart? Je kijkt alsof je moet overgeven.’
Wat er met hem was, waren zijn herinneringen, en voor de verandering eens niet die van andere mannen. Die waren in hem gestopt om gaten in zijn eigen herinneringen op te vullen, en dat deden ze. En meer ook. Hij herinnerde zich in ieder geval meer dagen dan hij had geleefd. Maar hele stukken van zijn eigen leven was hij kwijt, en de andere waren als door motten aangevreten dekens, schimmig en onduidelijk. Hij had enkel flarden van herinneringen aan de vlucht uit Shadar Logoth, en heel vage aan de ontsnapping op Domons rivierschip, maar één ding tijdens die reis was zeer opvallend geweest. Een toren die glansde als gepoetst staal. Overgeven? Zijn maag kwam bijna omhoog.
‘Ik denk dat ik weet waar die toren staat, Thom. Of eigenlijk, Domon weet het. Maar ik kan niet met je mee. De Eelfinn zullen weten dat ik kom, misschien de Aelfinn ook. Het Licht moge me branden, ze weten misschien al over deze brief, omdat ik hem heb gelezen. Ze weten misschien wel elk woord dat hier is gezegd. Je kunt ze niet vertrouwen. Ze zullen misbruik van je maken als ze kunnen, en als ze weten dat je komt, zullen ze zich daar zeker op voorbereiden. Ze zullen je villen en van je huid harnassen voor zichzelf maken.’ Zijn herinneringen aan hen waren allemaal die van hemzelf, maar het waren er meer dan genoeg om die gedachte te staven. Ze staarden hem aan alsof hij gek was, zelfs Olver. Hij kon niet anders dan hun vertellen over zijn ontmoetingen met de Aelfinn en de Eelfinn. Voor zover nodig, althans. Hij vertelde niets over zijn antwoorden van de Eelfinn, of zijn twee geschenken van de Aelfinn. Maar de herinneringen van de andere mannen waren nodig om uit te leggen wat hij had uitgeknobbeld over de band die de Eelfinn en de Aelfinn met hem hadden. En de lichtgekleurde leren harnassen die de Eelfinn droegen; die leken belangrijk. En hoe ze hadden geprobeerd hem te vermoorden. Dat was heel belangrijk. Hij had gezegd dat hij wilde vertrekken zonder te zeggen dat hij dat graag levend wilde doen, dus brachten ze hem naar buiten en hingen hem op. Hij deed zelfs zijn sjaal af om het litteken te tonen, en dat liet hij maar zelden aan iemand zien. De drie luisterden zwijgend, Thom en Noal aandachtig, terwijl Olvers mond langzaam openviel van verwondering. Naast zijn stem klonk er alleen het geluid van regen op het tentdak.
‘Dit moet allemaal binnen deze tent blijven,’ voltooide hij. ‘De Aes Sedai hebben al genoeg redenen om me in handen te willen krijgen. Als ze dat van die herinneringen te weten komen, kom ik nooit meer van ze af.’ Zou hij ooit helemaal van ze afkomen? Hij begon te denken van niet, maar er was geen reden om hun nog meer aanleiding te geven om zich met zijn leven te bemoeien.
‘Ben je familie van Jaim?’ Noal stak verzoenend zijn handen op. ‘Rustig, man. Ik geloof je. Maar weet je, dat overstijgt alles wat ik ooit gedaan heb. En alles wat Jaim ooit gedaan heeft. Mag ik die derde man zijn? Ik kan heel goed van pas komen in lastige situaties, weet je.’
‘Het Licht brande me, is alles wat ik zei je ene oor in gegaan en het andere weer uit? Ze zullen weten dat ik kom. Misschien weten ze alles al!’
‘En dat maakt niet uit,’ zei Thom, ‘voor mij niet. Als het moet, ga ik alleen. Maar als ik dit goed lees’ – hij vouwde de brief op, bijna teder – ‘dan hebben we alleen kans van slagen als jij een van de drie bent.’