‘Heb jij haar op die domme gedachte gebracht?’ vroeg hij aan Setalle.
‘Waarom denk je dat in Lichtsnaam nu weer?’ antwoordde ze met grote ogen, zoals vrouwen deden als ze onschuld veinsden. Of wanneer ze wilden dat je dacht dat ze maar deden alsof, alleen om je van je stuk te brengen. Hij wist niet waarom ze nog moeite deden. Vrouwen brachten hem altijd van zijn stuk, en daar hoefden ze niet eens moeite voor te doen.
‘Dat kun je wel vergeten, Liefje. Als ik met een vrouw als jij een hel binnenwandel, heb ik binnen het uur zes messengevechten, als ik het al zo lang overleef.’
Tuon glimlachte verheugd. Het was nauwelijks te zien, maar ze was echt verheugd. ‘Denk je dat echt?’ ik weet het zeker.’ En dat bracht nog een korte glimlach van pret om haar lippen. Pret! Die vrouw wilde hem graag in een messengevecht zien!
‘Maar toch, Speeltje, je hebt het beloofd.’
Ze ruzieden over of hij al dan niet een belofte had gedaan – of eigenlijk probeerde hij duidelijk te maken dat zeggen dat iets geen punt was nog geen belofte inhield. Tuon stond er alleen maar koppig op dat hij het beloofd had, terwijl Setalle haar borduurring pakte en Selucia vermaakt naar hem keek, naar de man die probeerde het onverdedigbare te verdedigen, en hij schreeuwde niet, wat Tuon ook zei. Toen werd er op de deur geklopt.
Tuon zweeg even. ‘Zie je, Speeltje,’ zei ze even later, ‘zo moet dat. Je klopt aan, en dan wacht je.’ Ze maakte een eenvoudig gebaar over haar schouder naar haar kamenierster.
‘U mag binnenkomen,’ riep Selucia, en ging koninklijk rechtop staan. Ze verwachtte waarschijnlijk dat degene die binnenkwam op zijn buik op de grond zou gaan liggen! Het was Thom, in een donkerblauwe overjas en donkergrijze mantel waarin hij niet zou opvallen in een gelagkamer of taveerne; noch rijk, noch arm. Een man die zijn eigen drank kon betalen terwijl hij naar de roddels luisterde, of een andere man een beker wijn kon aanbieden als betaling voor zijn nieuwtjes en de laatste geruchten. Hij ging niet op zijn buik liggen, maar hij maakte een sierlijke buiging, ondanks zijn pijnlijke rechterbeen. ‘Vrouwe,’ mompelde hij tegen Tuon voordat hij zijn aandacht op Mart richtte. ‘Harnan zei dat hij je deze kant op zag lopen. Ik hoop dat ik niet stoor? Ik hoorde... stemmen.’ Mart trok een boos gezicht. Hij had niét geschreeuwd. ‘Je stoort niet. Wat heb je ontdekt?’
‘Dat er mogelijk af en toe Seanchanen in de stad zijn. Geen soldaten, maar het schijnt dat ze twee boerendorpen bouwen, een paar span ten noorden van de weg, en nog drie een paar span naar het zuiden. De dorpelingen komen af en toe naar het stadje om spullen te kopen.’
Mart onderdrukte een glimlach terwijl hij over zijn schouder sprak. Hij redde het zelfs om zijn stem een beetje spijtig te laten klinken, ik ben bang dat er geen uitstapje naar Maderin voor je in zit, Liefje. Te gevaarlijk.’
Tuon vouwde haar armen over elkaar en benadrukte haar boezem. Ze had meer welvingen dan hij vroeger had gedacht. Niet zoals Selucia, dat niet, maar mooie rondingen. ‘Boeren, Speeltje,’ zei ze achteloos. ‘Geen enkele boer heeft ooit mijn gezicht gezien. Je hebt me een taveerne of een gelagkamer beloofd, en met deze slappe smoes kom je er niet onderuit.’
‘Een gelagkamer moet geen probleem zijn,’ zei Thom. ‘Die boeren komen voor een schaar of een nieuwe pan, niet voor drank. Ze maken hun eigen bier, zeggen ze, en houden niet zo van het plaatselijke brouwsel.’
‘Dankjewel, Thom,’ zei Mart door opeengeklemde tanden. ‘Ze wil een hel zien.’
De witharige man hoestte hees en begon druk aan zijn snor te draaien. ‘Een hel,’ mompelde hij.
‘Een hel. Weet jij een hel in dit stadje waar ik haar mee naartoe kan nemen zonder een rel te veroorzaken?’ De vraag was sarcastisch bedoeld, maar Thom knikte.
‘Misschien ken ik er wel zo een,’ zei de man langzaam. ‘De Witte Ring. Ik was toch van plan erheen te gaan om te kijken welke nieuwtjes er waren.’
Mart knipperde met zijn ogen. Hoe onopvallend Thom elders ook mocht zijn, hij zou in een hel scheef worden aangekeken in die jas. Meer dan scheef. De gebruikelijke uitdossing daar was ruwe, vuile wol en gevlekt linnen. Bovendien was vragen stellen in een hel een goede manier om een mes in je rug te krijgen. Maar misschien bedoelde Thom dat die Witte Ring helemaal geen hel was. Tuon wist misschien niet het verschil als het er wat ruwer aan toeging dan gebruikelijk. ‘Moet ik Harnan en de anderen halen?’ vroeg hij, om Thom uit te proberen.
‘O, ik denk dat jij en ik voldoende bescherming zijn voor de vrouwe,’ zei Thom met een heel lichte glimlach, en Mart ontspande zijn schouders.
Toch waarschuwde hij de twee vrouwen – natuurlijk was er geen sprake van dat Selucia achter zou blijven; vrouw Anan weigerde Tuons uitnodiging om mee te gaan en zei dat ze al meer hellen had gezien dan haar lief was – dat ze hun kappen omhoog moesten houden. Tuon dacht dan misschien dat geen enkele boer haar gezicht had gezien, maar als een kat naar een koning kon kijken, zoals het oude gezegde ging, dan had er misschien ook wel eens een boer naar Tuon gekeken. Dat zouden zij weer hebben, dat een of twee van die boeren in Maderin opdoken. Voor zover hij had meegemaakt draaide ta’veren bijna altijd het Patroon de verkeerde kant op. ‘Speeltje,’ zei Tuon zachtjes terwijl Selucia de blauwe mantel om haar slanke schouders legde, ‘ik heb een heleboel boeren ontmoet terwijl ik door het land reisde, maar ze hielden hun ogen heel braaf op de grond gericht, zelfs als ik het ze toestond om te blijven staan. Geloof me, ze hebben mijn gezicht nooit gezien.’ O. Hij ging zijn eigen mantel halen. De zon ging bijna verborgen achter witte wolken, nog net niet op het hoogste punt, en het was een frisse lentedag, met een sterke bries.
Er dromden dorpelingen door de hoofdstraten van de voorstelling. De mannen in ruwe wol of in eenvoudige overjassen van mooier materiaal met een klein beetje borduurwerk op de mouwen. De vrouwen, veel met kanten kapjes op, in sombere, hooggesloten gewaden onder lange witte schorten of donkere hooggesloten gewaden met borduurwerk over de borst. Overal renden kinderen tussendoor, ze ontsnapten aan hun ouders en werden weer teruggevonden, allemaal vol oeh en aah over Miyora’s luipaarden of Latelles beren, over de jongleerders of Balat en Abar de vuurvreters. Mart bleef niet eens staan om de vrouwelijke acrobaten te bewonderen, maar baande zich een weg door de menigte met Tuon aan zijn arm, waar hij voor zorgde door haar hand om zijn linkerpols te leggen. Ze aarzelde even maar knikte toen, als een koningin die een boer toestemming geeft. Thom had Selucia zijn arm aangeboden, maar zij bleef naast haar meesteres lopen. Ze probeerde echter niet tussen Mart en Tuon in te komen.
Luca, in een rode overjas en mantel, stond onder de banier bij de ingang toe te kijken hoe de munten in de glazen kan vielen en kletterend in de geldkist werden gekiept. Hij had een glimlach op zijn gezicht. De rij wachtenden strekte zich meer dan honderd pas langs de wand van tentdoek uit, en er kwamen nog meer mensen van het stadje naar de voorstelling.