Tuon en Selucia haalden tegelijkertijd geschrokken adem en staken hun handen uit naar de hoed.
Tuon pakte hem als eerste vast en legde hem snel op de stoel naast zich. ‘Dat brengt ongeluk, Speeltje. Leg nóóit een hoed op tafel.’ Ze maakte een van die vreemde gebaren om het kwaad af te weren, waarbij ze haar twee middelste vingers omvouwde en de andere twee stijf uitstak. Selucia deed hetzelfde.
‘Dat zal ik onthouden,’ zei hij droog. Misschien te droog. Tuon keek hem strak aan. Heel strak.
‘Ik heb besloten dat je niet geschikt bent als schenker, Speeltje. Niet tot je leert om gedwee te zijn, en ik heb weinig hoop dat ik je dat kan bijbrengen. Misschien maak ik wel een renverzorger van je. Je bent goed met paarden. Zou je het leuk vinden om naast me mee te rennen als ik rijd? De kleding is bijna gelijk aan die van een schenker, maar ik zal die van jou laten versieren met linten. Roze linten.’ Hij hield zijn gezicht uitgestreken, maar voelde zijn wangen warm worden. Er was maar één manier waarop ze kon weten dat roze linten voor hem een speciale betekenis hadden. Tylin had het haar verteld. Dat moest wel. Het Licht brande hem, vrouwen praatten ook óveral over!
De aankomst van de bediende met hun drankjes zorgde ervoor dat hij geen antwoord hoefde te geven. Jera was een glimlachende jonge vrouw met bijna evenveel welvingen als de zangeres, niet zo openlijk getoond maar ook niet echt verborgen onder het witte schort dat ze strak had voorgebonden. Haar donkere wollen gewaad zat ook vrij strak. Niet dat hij meer dan een blik op haar wierp, natuurlijk. Zijn aanstaande was bij hem. Hoe dan ook, alleen een volslagen stommeling keek naar een vrouw terwijl er een andere vrouw bij hem was.
Jera zette een hoge tinnen wijnkan en twee tinnen bekers op tafel en gaf een grote kroes bier aan Selucia. Ze knipperde verward met haar ogen toen Selucia de kroes doorgaf aan Tuon en zelf een beker wijn pakte. Mart gaf haar een zilveren penner zodat ze zich weer kon vermannen, en ze glimlachte stralend naar hem toen ze een kniks maakte en zich weg haastte na een roep van de herbergierster. Waarschijnlijk kreeg ze niet veel zilver.
‘Je had wel terug mogen lachen, Speeltje,’ zei Tuon. Ze tilde de kroes op om eraan te ruiken en trok haar neus op. ‘Ze is heel knap. Je hebt haar waarschijnlijk bang gemaakt met je stenen gezicht.’ Ze nam een slok en haar ogen werden groot van verbazing. ‘Dit is eigenlijk best lekker.’
Mart zuchtte en nam een grote slok donkere wijn die lichtjes naar bloemen rook. In geen van zijn herinneringen, die van hemzelf of van anderen, had hij ooit vrouwen begrepen. O, een of twee dingen hier en daar, maar nooit helemaal.
Tuon nipte van haar bier. Hij was niet van plan haar te vertellen dat je slokken bier nam en er niet van nipte. Dan zou ze misschien met opzet dronken worden, gewoon om een hel volledig te ervaren. Hij zag haar vandaag overal voor aan; of elke dag, eigenlijk. Die gekmakende vrouw ondervroeg hem over gebruiken. Het was eenvoudig genoeg om haar te vertellen hoe ze zich in een hel moest gedragen. Bemoei je met je eigen zaken, stel geen vragen en ga met je rug tegen een muur zitten in de buurt van een deur, voor het geval je plotseling moet vertrekken. Het was beter om er helemaal niet naartoe te gaan, maar als het dan toch moest... Maar ze begon al snel vragen te stellen over hoven en paleizen, en daar kon hij niet veel over zeggen. Hij kon haar meer vertellen over de gebruiken in de hoven van Eharon of Shiota of tien andere dode landen, dan die in enige nog bestaande natie. Hij wist eigenlijk alleen flarden van hoe dingen gebeurden in Caemlin en Tyr, en iets over Fal Dara in Shienar. Nou, en over Ebo Dar, maar dat wist ze al.
‘Dus je hebt ver gereisd en bent nog op andere plaatsen geweest dan in Tarasin,’ zei ze uiteindelijk, en nam de laatste slok bier uit haar kroes. Hij had de helft van zijn wijn nog niet op; hij dacht dat Selucia pas een of twee slokjes had genomen van die van haar. ‘Maar je bent niet edelgeboren, schijnbaar. Dat dacht ik al.’
‘Dat klopt,’ zei hij vastberaden. ‘Edelen...’ Hij liet zijn woorden wegsterven en schraapte zijn keel. Hij kon haar moeilijk vertellen dat edelen dwazen waren, met hun neus zo hoog in de lucht dat ze niet zagen waar ze liepen. Ze was tenslotte wie en wat ze was.
Tuon keek hem uitdrukkingsloos aan en duwde haar lege kroes aan de kant. Ze bleef hem bestuderen en wapperde met de vingers van haar linkerhand over haar schouder, en Selucia klapte luid in haar handen. Verschillende andere gasten keken verbaasd naar hen om. ‘Je noemt jezelf een gokker,’ zei Tuon, ‘en baas Merrilin noemde je de man met het meeste geluk van de wereld.’
Jera kwam aanrennen en Selucia gaf haar de kroes. ‘Nog een, en snel,’ beval ze, maar niet op onvriendelijke toon. Toch had ze iets koninklijks over zich. Jera maakte haastig een kniks en rende weg alsof er tegen haar was geschreeuwd. ‘Ik heb soms geluk,’ zei Mart voorzichtig.
‘Laten we eens kijken of dat vandaag ook zo is, Speeltje.’ Tuon keek naar de tafel waar de dobbelstenen overheen ratelden. Hij zag er geen kwaad in. Hij zou zeker meer winnen dan verliezen, maar het leek hem onwaarschijnlijk dat een van de kooplieden een mes zou trekken, hoeveel geluk hij ook had. Hij had niemand met van die lange hemmessen gezien die ze verder naar het zuiden allemaal droegen. Hij stond op, bood Tuon zijn arm aan, en ze legde haar hand lichtjes op zijn pols. Selucia liet haar wijn op tafel staan en bleef bij haar meesteres in de buurt.
De Altaraanse mannen, de een mager en kaal op een randje donker haar na, de andere met een rond gezicht en drie kinnen, keken boos toen hij vroeg of een vreemdeling aan het spel mocht meedoen. De derde, een grijzende, lange vent met een dikke onderlip, werd zo stijf als een hekpaal. De Taraboonse vrouw was niet zo onvriendelijk. ‘Natuurlijk, natuurlijk. Waarom niet?’ zei ze, met een licht dubbele tong. Haar gezicht was rood en de glimlach die ze hem toewierp was een beetje slap. Blijkbaar was zij een van diegenen die niet zo goed tegen wijn konden. Zo te zien wilden de dorpelingen het haar naar de zin maken, want hun boze blikken verdwenen, hoewel het gezicht van de grijzende man uit hout gesneden bleef. Mart haalde stoelen bij een andere tafel vandaan voor zichzelf en voor Tuon. Selucia bleef achter Tuon staan, en dat was maar goed ook. Er zaten al zes mensen om de tafel.
Jera kwam eraan, maakte een kniks en bood Tuon met beide handen een bijgevulde kroes aan. Ze mompelde: ‘Vrouwe,’ en een andere bediende, met grijs haar en bijna even stevig als vrouw Heilin, verving de wijnkan op de goktafel. Glimlachend vulde de kale man de beker van de Taraboonse tot de rand. Ze wilden dat ze het naar haar zin had en dronken werd. Ze dronk de halve beker leeg en veegde lachend haar lippen af met een kanten zakdoek. Het kostte haar twee pogingen om hem weer in haar mouw te steken. Ze zou vandaag geen koopjes vinden.
Mart keek een tijdje toe terwijl de anderen speelden en herkende het spel. Er werden vier dobbelstenen gebruikt in plaats van twee, maar het was zonder twijfel een versie van Piri, een spel dat al duizenden jaren voor Artur Haviksvleugel geliefd was. Kleine stapeltjes zilver met wat gouden munten lagen voor elk van de spelers, en hij legde een zilvermark midden op tafel om de dobbelstenen te kopen, terwijl de stevige man zijn winst van de vorige worp bijeen veegde. Hij verwachtte geen problemen van kooplieden, maar problemen waren minder waarschijnlijk als ze zilver verloren in plaats van goud. De magere man ging mee met zijn inzet, Mart rammelde met de tinnen beker en gooide de rode dobbelstenen op tafel. Ze kwamen tot stilstand op vier vijven, is dat een winnende worp?’ vroeg Tuon.
‘Niet als ik hem niet herhaal,’ antwoordde Mart, en schepte de dobbelstenen terug in de beker, ‘of tussendoor veertien of de Ogen van de Duistere gooi.’ De dobbelstenen rammelden in de beker en kletterden over tafel. Vier vijven. Zijn geluk zat hem mee. Hij schoof één munt naar zich toe en liet de andere liggen. Plotseling schoof de grijzende vent schrapend zijn stoel achteruit en stond op. ik heb er genoeg van,’ mompelde hij, en begon onhandig zijn munten in zijn jaszakken te stoppen. De andere twee Altaranen staarden hem ongelovig aan. ‘Ga je wég, Vane?’ zei de magere man. ‘Nu?’ ik zei dat ik er genoeg van had, Camrin,’ gromde de grijzende man en beende de deur uit, boos nagestaard door Camrin. De Taraboonse vrouw leunde onvast voorover, met haar kralenvlechten op tafel, en klopte op de pols van de dikke man. ‘Dat betekent alleen maar dat ik mijn gelakte hout bij u koop, baas Kostelle,’ zei ze doezelig. ‘Van u en baas Camrin.’