‘Er is een Seanchaans leger langs de grens van Morland. Hoe ze dat bijeen hebben gekregen zonder dat ik er eerder over heb gehoord...’ Hij trok aan zijn snor, gekwetst over zijn mislukking. ‘Nou, maakt niet uit. Ze dwingen iedereen die langskomt een kom met een of andere kruidenthee te drinken.’
‘Thee?’ zei Mart ongelovig. ‘Wat is daar zo erg aan?’
‘Af en toe gaat een vrouw die het drinkt wankelen, en dan komen de sul’dam en beteugelen haar. Maar dat is nog niet het ergste. Ze zoeken heel hard naar een kleine, donkere, jonge Seanchaanse vrouw.’
‘Nou, natuurlijk zoeken ze die. Wat had je anders verwacht? Dit lost mijn grootste probleem op, Thom. Als we in de buurt komen, verlaten we de voorstelling en gaan het bos in. Tuon en Selucia kunnen verder reizen met Luca. Luca zal het fijn vinden om de held te zijn die hun de Dochter van de Negen Manen terugbezorgt.’ Thom schudde zijn hoofd. ‘Ze zoeken een bedriegster, Mart. Iemand die bewéért de Dochter van de Negen Manen te zijn. Maar de beschrijving is te zeer op haar van toepassing. Ze praten er niet openlijk over, maar er zijn altijd mannen die te veel drinken, en sommige praten dan te veel. Ze zijn van plan haar te vermoorden als ze haar vinden. Iets over het wegvagen van de schande die ze over hen heeft gebracht.’
‘Licht!’ hijgde Mart. ‘Hoe kan dat, Thom? Welke generaal er ook het bevel voert over dat leger, die moet haar gezicht toch kennen? En andere officieren ook, lijkt mij. Er moeten edelen zijn die haar kennen.’
‘Dat zal haar niet veel goed doen. Zelfs de laagste soldaat zal haar de keel afsnijden of de schedel inslaan zodra ze wordt gevonden. Dat heb ik van drie verschillende kooplieden gehoord, Mart. Zelfs als ze het allemaal mis hebben, wil jij dan dat risico nemen?’ Dat wilde Mart niet, en bij hun wijn begonnen ze plannen te maken. Niet dat ze veel dronken. Thom deed dat nog maar zelden, hoe vaak hij ook in gelagkamers en taveernes kwam, en Mart wilde zijn gedachten helder houden.
‘Luca zal wel gaan drammen over hoeveel paarden we voor iedereen nodig hebben, wat je hem ook betaalt,’ zei Thom op een gegeven ogenblik. ‘En we hebben pakpaarden nodig voor proviand als we het bos ingaan.’
‘Dan begin ik maar vast met kopen, Thom. Tegen de tijd dat we moeten vertrekken, hebben we er voldoende. Ik wed dat ik hier wel een paar goede dieren kan vinden. Vanin heeft er ook verstand van. Maak je geen zorgen. Ik zorg wel dat hij ervoor betaalt.’ Thom knikte twijfelend. Hij was er niet zo van overtuigd hoe hervormd Vanin was.
‘Gaat Aludra met ons mee?’ vroeg de witharige man een tijdje later. ‘Dan zal ze al haar spullen mee willen nemen. En dan hebben we nog meer pakpaarden nodig.’
‘We hebben tijd, Thom. De grens van Morland is nog een heel eind weg. Ik ben van plan om richting het noorden te gaan, naar Andor, of richting het oosten als Vanin een weg door de bergen weet. Het oosten is beter.’ Elke weg die Vanin kende zou een smokkelaarspad zijn of een ontsnappingsweg van een paardendief. Langs zo’n soort weg zou er een veel kleinere kans bestaan op ongelukkige ontmoetingen. De Seanchanen konden bijna overal in Altara zijn, en de weg naar het noorden voerde dichter langs dat leger dan hem aanstond. Tuon en Selucia kwamen achter in de gelagkamer tevoorschijn en hij stond op en pakte Tuons mantel van de stoel. Thom stond ook op en pakte Selucia’s mantel. ‘We gaan,’ zei Mart, en probeerde de mantel om Tuons schouders te leggen. Selucia greep hem uit zijn handen.
‘Ik heb nog niet eens één gevecht gezien,’ protesteerde Tuon, te hard. Enkele mensen draaiden zich om en staarden, zowel kooplieden als bedienden.
‘Ik leg het buiten wel uit,’ zei hij zachtjes. ‘Uit de buurt van luistervinken.’
Tuon staarde uitdrukkingsloos naar hem op. Hij wist dat ze taai was, maar ze was zo klein, als een mooi popje, dat je makkelijk kon geloven dat ze zou breken als je te ruw met haar omging. Hij zou alles doen wat nodig was om te zorgen dat er geen gevaar bestond dat ze brak. Alles wat nodig was. Uiteindelijk knikte ze en liet ze Selucia de blauwe mantel om haar schouders leggen. Thom probeerde hetzelfde te doen bij de geelharige vrouw, maar ze pakte de mantel van hem aan en deed hem zelf om. Mart had nog nooit gezien dat ze zich in haar mantel liet helpen.
De bochtige straat buiten was verlaten. Er liep alleen een magere bruine hond die hen argwanend aankeek en toen de dichtstbijzijnde hoek om draafde. Mart liep bijna even snel de andere kant uit, en legde tijdens het lopen uit wat Thom had verteld. Als hij schok of ontzetting had verwacht, zou hij teleurgesteld zijn geweest. ‘Het kan Ravashi of Chimal zijn,’ zei de kleine vrouw nadenkend, alsof het niet meer dan een afleiding was dat er een heel Seanchaans leger achter haar aan zat om haar te vermoorden. ‘Mijn twee zussen die het dichtst bij mij staan in leeftijd. Aurana is te jong, denk ik, ze is pas acht. Veertien, zouden jullie zeggen. Chimal heeft niet zoveel ambitie, maar Ravashi heeft altijd gevonden dat zij de Dochter moest worden omdat ze ouder is. Zij kan heel goed iemand hebben opgedragen om geruchten te verspreiden mocht ik een tijdje verdwijnen. Het is best heel slim van haar. Als zij degene is.’ Even koel alsof ze overpeinsde of het zou gaan regenen.
‘Dit plan zou eenvoudig uit de wereld te helpen zijn als de hoogvrouwe in het Tarasinpaleis was, waar ze hoort,’ zei Selucia, en Tuon liet haar koelte varen.
O, haar gezicht werd zo kil als dat van een beul, maar ze draaide zich om naar haar kamenierster en haar vingers flitsten zo snel dat er vonken vanaf hadden kunnen komen. Selucia’s gezicht werd bleek en ze liet zich op haar knieën zakken, haar hoofd omlaag en ineengedoken. Haar vingers gebaarden kort, en Tuon liet haar eigen handen zakken en keek hijgend neer op de sjaal over Selucia’s hoofd. Even later bukte ze en trok de andere vrouw overeind. Ze ging heel dicht bij haar staan en zei kort iets in die vingertaai. Selucia gaf stilzwijgend antwoord, Tuon maakte dezelfde gebaren nog een keer, en ze glimlachten beverig naar elkaar. Er glinsterden tranen in hun ogen. Tranen!
‘Wil je me vertellen wat dat allemaal was?’ vroeg Mart. Ze richtten hun onderzoekende blikken op hem. ‘Wat ben je van plan, Speeltje?’ vroeg Tuon uiteindelijk. ‘Niet om naar Ebo Dar te gaan, als je dat soms denkt, Liefje. Als er één leger achter je aan zit, dan doen ze dat waarschijnlijk allemaal, en er zijn veel te veel soldaten tussen hier en Ebo Dar. Maar maak je geen zorgen; ik vind wel een manier om je veilig terug te brengen.’
‘Dat zeg je altijd...’ Haar ogen keken langs hem heen en werden groot, en hij keek over zijn schouder en zag zeven of acht mannen de hoek van de straat om komen rennen. Ze hadden allemaal een zwaard in de hand. Toen ze hem zagen, gingen ze sneller lopen. ‘Rennen, Tuon!’ schreeuwde hij, en draaide zich om naar de aanvallers. ‘Thom, haal haar hier weg!’ Hij haalde met beide handen een mes uit zijn mouwen en gooide ze bijna tegelijkertijd. Het linkermes kwam in het oog van een grijzende man terecht, het rechter in de keel van een magere vent. Ze stortten neer alsof hun beenderen waren gesmolten, maar voordat hun zwaarden op de stenen waren gevallen had hij alweer een nieuw stel messen uit zijn laarzen gepakt en rende hij op hen af. Ze waren verrast doordat twee van hun kameraden al zo snel waren uitgeschakeld, en doordat hij op hen afkwam in plaats van te vluchten. Maar nu hij zo snel zo dichtbij was, en zij elkaar voor de voeten liepen in dat nauwe straatje, raakten ze het meeste voordeel van hun zwaarden ten opzichte van zijn messen kwijt. Niet alles, helaas. Hij kon met zijn messen een zwaard afslaan, maar hij probeerde dat alleen wanneer iemand zijn zwaard naar achteren haalde om toe te slaan. Binnen een paar tellen had hij een mooie verzameling sneden over zijn ribben, op zijn linkerdij, langs de rechterkant van zijn kaak. Een van de mannen deed een uithaal die zijn keel zou hebben opengelegd als hij niet op tijd opzij was gestapt. Maar als hij had geprobeerd om te vluchten, dan zouden ze hem van achteren hebben doorstoken. Levend en bloedend was beter dan dood.
Zijn handen bewogen zo snel als ze ooit hadden gedaan, korte bewegingen, bijna voorzichtig. Overdrijven zou hem zijn leven kosten. Een mes zonk in het hart van een dikke man en was alweer teruggetrokken voordat de knieën van de man begonnen te knikken. Hij sneed langs de binnenkant van de elleboog van een kerel die was gebouwd als een smid, die zijn zwaard liet vallen en onhandig met zijn linkerhand zijn riemmes trok. Mart negeerde hem; de man struikelde al door het bloedverlies voordat het mes uit het heft los was. Een man met een vierkant gezicht gaf een kreet toen Mart de zijkant van zijn nek openhaalde. Hij sloeg een hand over de wond, maar hij kon alleen nog maar twee stappen achteruit wankelen voordat hij viel. Doordat een aantal van hen dood was, kregen de anderen meer ruimte. Mart bewoog nog sneller en danste heen en weer, zodat een vallende man hem afschermde voor het zwaard van een ander terwijl hij binnen het zwaardbereik van een derde man sprong. Voor hem bestond de hele wereld uit zijn twee messen en de mannen die probeerden hem te raken, en zijn messen zochten de plekken waar mensen het hevigst bloeden. Sommige van die oude herinneringen kwamen van mannen die helemaal niet zo aardig waren geweest. En toen, wonder boven wonder, terwijl hij overmatig bloedde maar zijn bloed te heet was om hem de pijn te laten voelen, stond hij tegenover de laatste, iemand die hij nog niet eerder had opgemerkt. Ze was jong en slank in een gerafeld gewaad, en ze zou knap zijn geweest als haar gezicht schoon was geweest en ze haar tanden niet ontblootte in een grauw. De dolk die ze van hand tot hand gooide had een tweesnijdend blad dat twee keer zo lang was als zijn hand. ‘Je kunt nooit in je eentje afmaken wat de anderen samen niet is gelukt,’ zei hij tegen haar. ‘Ga. Ik laat je ongedeerd.’ Met een kreet als van een wilde kat kwam ze op hem af, wild uithalend en hakkend. Hij kon alleen maar onhandig achteruitdeinzen en proberen haar af te weren. Zijn laars gleed weg in een poel bloed en toen hij struikelde, wist hij dat hij op het punt stond te sterven. Plotseling was Tuon er. Ze greep met haar linkerhand de pols van de jonge vrouw – niet de pols van de hand met het mes, helaas – en draaide eraan tot hij niet verder kon en het meisje gedwongen was te bukken. En toen maakte het helemaal niet meer uit in welke hand ze haar mes had, want Tuons rechterhand haalde uit als een bijl en kwam zo hard tegen haar keel terecht dat Mart het kraakbeen hoorde breken. Hoestend greep de jonge vrouw naar haar verbrijzelde keel. Ze zakte op haar knieën en viel toen om, hees naar adem happend.