‘Ik zei je dat je moest wegwezen,’ zei Mart, niet zeker tegen wie van de twee hij het had.
‘Je liet je bijna door haar vermoorden, Speeltje,’ zei Tuon streng. ‘Waarom?’
‘Ik had mezelf beloofd dat ik nooit meer een vrouw zou doden,’ zei hij vermoeid. Zijn bloed begon af te koelen en Licht, het deed pijn! ‘Volgens mij kan ik deze jas wel weggooien,’ mompelde hij, en prutste aan een van de met bloed doordrenkte scheuren. Die beweging deed hem pijn. Wanneer had hij een snee in zijn linkerarm opgelopen? Haar blikken schenen zich in zijn schedel te boren, en ze knikte alsof ze tot een besluit was gekomen.
Thom en Selucia stonden een stukje verderop in de straat, en hij zag de reden waarom Tuon hier nog was: meer dan zes lijken die op de plaveistenen lagen. Thom had in beide handen een mes en liet Selucia door een scheur in zijn jas naar een wond op zijn ribben kijken. Vreemd genoeg leek hij, te zien aan de donkere, glanzende plekken op zijn jas, minder verwondingen te hebben opgelopen dan Mart. Mart vroeg zich af of Tuon ook aan dat gevecht had deelgenomen, maar hij zag nergens een spatje bloed op haar. Selucia had een bloedige snee over haar linkerarm, maar die leek haar niet dwars te zitten, ik ben een oude man,’ zei Thom ineens, ‘en soms zie ik dingen die niet kunnen bestaan, maar gelukkig vergeet ik ze altijd weer.’ Selucia keek koel naar hem op. Ze was dan misschien de kamenierster van een vrouwe, maar ze leek helemaal niet van streek bij het zien van bloed. ‘En wat probeert u dan wel te vergeten?’
‘Dat weet ik niet meer,’ antwoordde Thom. Selucia knikte en ging verder met het onderzoeken van zijn wonden. Mart schudde zijn hoofd. Soms wist hij niet helemaal zeker of Thom nog wel bij zijn volle verstand was. En wat dat aanging leek Selucia soms ook wel een paar scheppen van de volle lading te missen. ‘Deze mag niet blijven leven om te worden ondervraagd,’ zei Tuon, terwijl ze fronsend neerkeek op de vrouw die lag te stikken en kronkelen aan haar voeten. Ze bukte soepel, greep het mes van de gewonde en dreef het hard onder het borstbeen van de vrouw naar binnen. Het raspende gevecht om lucht hield op; glazige ogen staarden op naar de smalle reep hemel boven hen. ‘Een genade die ze niet verdiende, maar ik zie het nut niet in van nodeloos lijden. Ik heb gewonnen, Speeltje.’
‘Jij hebt gewonnen? Waar heb je het over?’
‘Jij gebruikte mijn naam voordat ik die van jou gebruikte, dus heb ik gewonnen.’
Mart floot lichtjes tussen zijn tanden door. Telkens wanneer hij dacht te weten hoe taai ze was, vond ze weer een manier om hem te bewijzen dat hij het nog niet half wist. Als er toevallig iemand uit een raam keek, zou die steekpartij vragen oproepen bij de plaatselijke stedehouder, waarschijnlijk bij heer Nathin zelf. Maar hij zag bij geen van de vensters gezichten. Mensen lieten zich niet in met dit soort dingen als ze het konden voorkomen. Voor zover hij wist, konden er wel een stel dragers of mannen met kruiwagens zijn langsgekomen tijdens het gevecht. Die zouden zich zeker meteen weer hebben omgedraaid. Of een van hen vervolgens naar heer Nathins wachten was gegaan, was een andere vraag. Toch was hij niet bang voor Nathin of zijn stedehouder. Een paar mannen die twee vrouwen begeleidden besloten doorgaans niet om meer dan tien mannen met zwaarden aan te vallen. Waarschijnlijk waren deze kerels, en die ongelukkige jonge vrouw, goede bekenden van de wachten. Hij hinkte naar zijn messen toe en bleef even staan voordat hij het mes uit het oog van de grijzende man trok. Hij had dat gezicht nog niet eerder goed bekeken. Alles was te snel gebeurd en hij had niet meer dan een algemene indruk gekregen. Hij veegde het mes zorgvuldig aan de jas van de man af en stopte het weer in zijn mouw terwijl hij rechtop ging staan. ‘Onze plannen zijn veranderd, Thom. We vertrekken meteen uit Maderin, en dan verlaten we zo snel mogelijk de voorstelling. Luca zal zo graag van ons af willen zijn dat hij ons alle paarden meegeeft die we nodig hebben.’
‘Dit moeten we melden. Speeltje,’ zei Tuon ernstig. ‘Als we dat niet doen, is dat even wetteloos als wat zij deden.’
‘Ken je die vent?’ vroeg Thom.
Mart knikte. ‘Hij heet Vane, en ik denk niet dat iemand in dit stadje zal geloven dat een gerespecteerde koopman ons op straat heeft aangevallen. Luca geeft ons wel paarden om van ons af te zijn.’ Het was heel vreemd. De man had geen geld aan hem verloren, had geen geld gewed. Dus waarom? Inderdaad heel vreemd. En reden genoeg om snel weg te wezen.
12
Een werkplaats
De middagzon in Amadicia scheen warm op Perijns hoofd terwijl hij op Stapper onder hoge, pluizige witte wolken richting de daken van Almizar reed, honderd span ten zuidwesten van Amador. Hij was ongeduldig en liet de ruin draven. Aan weerszijden van de weg strekten zich boerderijen uit zover zijn oog reikte, stenen huizen met rieten daken waar grijze rook uit de schoorstenen opsteeg en kippen rondscharrelden voor de schuren. Schapen met dikke staarten en gespikkeld zwart vee graasden in weilanden met stenen muurtjes eromheen, en mannen en jongens ploegden de akkers of zaaiden de velden in. Het was schijnbaar wasdag; hij zag grote ketels boven vuren hangen, en vrouwen en meisjes die hemden, broeken en linnen ophingen aan lange lijnen om te drogen. Er was hier weinig wildernis, alleen verspreide struikjes, en de meeste daarvan waren kort gesnoeid om als brandhout te dienen. Hij tastte rond met zijn geest, op zoek naar wolven, maar vond er geen. Dat was niet zo verrassend. Wolven bleven uit de buurt bij zoveel mensen, zoveel beschaving. De bries wakkerde aan en hij trok zijn mantel dichter om zich heen. Ondanks de behoefte om indruk te maken, was het een mantel van eenvoudige bruine wol. De enige zijden mantel die hij had, was bekleed met bont en te warm voor vandaag. Zijn groene zijden jas met zilverkleurige versieringen zou goed genoeg moeten zijn. En de pin op zijn mantel, twee wolfskoppen in zilver en goud. Een geschenk van Faile, dat altijd te mooi had geleken om te dragen, maar hij had hem die ochtend onder uit een kist gehaald. Iets om de eenvoudige mantel goed te maken. Wat hem verraste, waren de ketellapperswagens die in de velden rondom het dorp stonden. Hij zag er al vijf. Volgens Elyas werd er altijd een feestmaal gehouden wanneer twee karavanen elkaar tegenkwamen, en een ontmoeting van drie was reden voor dagenlang feesten, maar er waren bijna nooit grotere verzamelingen behalve in de zomer, op Zonnedag, en daarvoor hadden ze ontmoetingsplaatsen. Hij wenste bijna dat hij Aram had meegenomen, ondanks het risico dat Masema dan te veel zou ontdekken. Als de man wat meer tijd onder zijn eigen mensen kon doorbrengen, zou hij misschien besluiten het zwaard neer te leggen. Dat was de beste oplossing die Perijn kon bedenken voor een stekelig probleem, hoewel het waarschijnlijk niet zou lukken. Aram hield van het zwaard, misschien wel te veel. Maar hij kon de man niet wegsturen. Hij had zelf min of meer dat zwaard in Arams handen gelegd, en nu waren Aram en het zwaard zijn verantwoordelijkheid. Het Licht alleen wist wat er van de man zou worden als hij echt overliep naar Masema.