Выбрать главу

Suroths hoofd bonsde van ergernis. De vrouw talmde met het overbrengen van een boodschap van Galgan én keek haar in de ogen? In het donker, dat wel, maar ze had de neiging om Liandrin met blote handen te wurgen. Een tweede sterfgeval zo kort op de eerste zou de belangstelling van de Zoekers in haar huishouding aanwakkeren als ze ervan hoorden, maar Elbar kon zich eenvoudig van het lijk ontdoen; hij had aanleg voor dat soort taken.

Maar ze genoot ervan om de voormalige Aes Sedai te bezitten die ooit zo uit de hoogte tegen haar deed. Het zou haar groot plezier verschaffen om van haar in alle opzichten een uitmuntende da’covale te maken. Het was echter tijd om die vrouw te beteugelen. Er gingen al ergerlijke geruchten rond over een onbeteugelde marath’damane onder haar bedienden. Het zou een wonder zijn als de sul’dam ontdekte dat ze op een bepaalde manier was afgeschermd zodat ze niet kon geleiden, maar het zou wel een antwoord zijn op de vraag waarom ze niet eerder was beteugeld. Elbar zou een paar Atha’an Shadar onder de sul’dam moeten zoeken. Dat was nooit eenvoudig – vreemd genoeg bekeerden maar relatief weinig sul’dam zich tot de Grote Heer – en ze vertrouwde eigenlijk geen enkele sul’dam meer, maar misschien kon ze de Atha’an Shadar meer vertrouwen dan de rest.

‘Ontsteek twee lampen en breng me dan een mantel en muilen,’ zei ze, terwijl ze haar benen over de rand van het bed zwaaide. Liandrin haastte zich naar de tafel waar de zandschaal met deksel op de vergulde driepoot stond. Ze siste toen ze er met haar hand langs streek, en ze gebruikte snel de tang om er een heet kooltje uit te vissen en blies erop om het te laten gloeien. Ze stak twee verzilverde lampen aan en stelde toen de lonten bij zodat de vlammen constant brandden en niet rookten. Door haar tong zou je kunnen denken dat ze zich de gelijke voelde van Suroth in plaats van haar bezit, maar de riem had haar geleerd om snel bevelen op te volgen. Ze draaide zich om met een lamp in haar hand, schrok en slikte een kreet in toen ze Almandaragal in de hoek zag staan, zijn donkere, geloken ogen op haar gericht. Je zou denken dat ze hem nooit eerder had gezien! Maar hij was dan ook angstaanjagend, tien voet lang en bijna tweeduizend pond zwaar, zijn haarloze huid als roodbruin leer, terwijl hij zijn voorpoten met zes geklauwde tenen strekte en samenkneep, strekte en samenkneep.

‘Rustig maar,’ zei Suroth tegen de lopar, een bekend bevel, maar hij gaapte met open mond en liet zijn scherpe tanden zien voordat hij weer op de vloer ging liggen en zijn enorme ronde hoofd op zijn voorpoten legde als een hond. Hij deed ook zijn ogen niet meer dicht. Lopar waren best intelligent, en blijkbaar vertrouwde hij Liandrin niet meer dan zij.

Ondanks angstige blikken op Almandaragal ging de da’covale snel naar de grote besneden kast om blauwfluwelen muilen en een witzijden mantel te halen, die rijkelijk was voorzien van groen, rood en blauw borduursel. Ze hield de mantel voor Suroth omhoog zodat ze hem aan kon trekken, maar Suroth moest zelf de lange gordel dichtknopen en een voet uitsteken voordat Liandrin eraan dacht te knielen en haar de muilen aan te trekken. Haar ogen, wat was die vrouw incompetent!

Suroth bekeek zichzelf bij het vage licht in de vergulde staande spiegel tegen de muur. Haar ogen stonden hol en er lagen donkere schaduwen van vermoeidheid onder, de staart van haar kam hing in een losse vlecht over haar rug voor het slapen, en ongetwijfeld moest ze haar hoofdhuid scheren. Goed dan. Galgans boodschapper zou denken dat ze rouwde om Tuon, en dat was dicht genoeg bij de waarheid. Maar voordat ze de boodschap van de generaal hoorde, moest ze nog een ander zaakje afhandelen.

‘Ren naar Rosala toe en vraag haar of ze je stevig afranselt, Liandrin,’ zei ze.

De strakke, dunne lippen van de da’covale weken vaneen en haar ogen werden groot van schrik. ‘Maar waarom?’ jammerde ze. ‘Ik heb niets gedaan!’

Suroth knoopte opnieuw haar gordel dicht om te voorkomen dat ze de vrouw zou slaan. Ze zou een maand lang haar ogen neergeslagen moeten houden als men ontdekte dat ze zelf een da’covale had geslagen. Ze was haar bezittingen geen enkele uitleg verschuldigd, maar zodra Liandrin helemaal was opgeleid zou ze niet langer deze kansen hebben om de vrouw erop te wijzen hoe diep ze was gezonken. ‘Omdat je me niet meteen vertelde over de boodschapper van de generaal. Omdat je jezelf nog steeds “ik” noemt in plaats van “Liandrin”. Omdat je me in de ogen kijkt.’ Dat laatste siste ze, daar kon ze niets aan doen. Liandrin was met elk woord verder ineengekrompen, en nu keek ze naar de vloer, alsof dat haar overtreding goed kon maken. ‘Omdat je mijn bevelen in twijfel trekt in plaats van ze te gehoorzamen. En als laatste – als laatste, maar voor jou het belangrijkste – omdat ik wil dat je een pak slaag krijgt. Nu rennen, en vertel Rosala al mijn redenen, zodat ze je stevig aanpakt.’

‘Liandrin hoort en gehoorzaamt, Hoogvrouwe,’ jammerde de da’covale, eindelijk zoals het hoorde, en rende zo snel naar de deur dat ze een van haar witte muilen kwijtraakte. Ze was te bang om ervoor terug te komen, of het misschien maar te merken – dat was maar goed ook voor haar – en rukte de deur open. Het zou haar niet zoveel plezier moeten doen om haar eigendommen te laten straffen, maar dat deed het wel. O, ja, zeker.

Suroth nam even de tijd om haar ademhaling onder controle te krijgen. Ze mocht er best uitzien of ze rouwde, maar het was heel iets anders als men zag dat ze geagiteerd was. Ze ergerde zich aan Liandrin, ze werd geplaagd door herinneringen aan haar nachtmerries, haar angst om Tuons lot en nog meer om dat van zichzelf, maar ze volgde de da’covale pas toen haar gezicht in de spiegel volkomen kalm was.

Het voorvertrek bij haar slaapkamer was ingericht volgens die vreselijke mode in Ebo Dar: een blauwe zoldering met witte wolken erop geschilderd, gele wanden en groen met gele vloertegels. Zelfs nadat ze de meubels had vervangen door haar eigen hoge schermen, op twee na allemaal door de beste kunstenaars beschilderd met vogels of bloemen, zag het er nauwelijks beter uit. Ze gromde lichtjes bij het zien van de buitendeur die Liandrin waarschijnlijk in haar haast open had laten staan. Toen vergat ze de da’covale even en richtte zich op de man die stond te kijken naar het scherm met de afbeelding van de kori, een enorme gevlekte kat van de Sen T’jore. Hij was lang, had grijzend haar en droeg een blauw met geel gestreepte wapenrusting. Bij het zachte geluid van haar voetstappen draaide hij zich soepel om en liet zich op een knie zakken, ofschoon hij een gewone burger was. De helm onder zijn arm was voorzien van drie dunne blauwe pluimen, dus moest het een belangrijke boodschap zijn. Natuurlijk moest het belangrijk zijn om haar op dit tijdstip te storen. Ze zou hem dispensatie geven. Deze ene keer. ‘Baniergeneraal Mikhel Najirah, Hoogvrouwe. Kapitein-generaal Galgan brengt u zijn groeten over en hij heeft nieuws uit Tarabon ontvangen.’

Suroth trok in weerwil van zichzelf haar wenkbrauwen op. Tarabon? Tarabon was even veilig als Seandar. Haar vingers schokten als vanzelf, maar ze had nog geen vervanging gevonden voor Alwhin. Ze moest de man zelf spreken. Haar ergernis hierover maakte dat haar stem hard klonk, en ze deed geen poging zachter te spreken. Hij knielde in plaats van zich op de vloer te werpen! ‘Wat voor nieuws? Als ik ben wakker gemaakt voor nieuws over de Aiel, zal ik niet blij zijn, baniergeneraal.’

Haar toon deed de man niets. Hij keek zelfs bijna in haar ogen. ‘Niet over de Aiel, Hoogvrouwe,’ zei hij kalm. ‘Kapitein-generaal Galgan wil het u zelf vertellen, zodat alles u op de juiste manier ter ore komt.’ Suroth hield even haar adem in. Of Najirah gewoon niet zelf wilde vertellen wat het nieuws was of daartoe bevel had gekregen, dit klonk niet best. ‘Ga maar voor,’ beval ze, en beende toen de kamer uit zonder op hem te wachten. Ze deed haar best om de twee leden van de Doodswachtgarde te negeren, die als standbeelden in de gang aan weerszijden van haar deur stonden. De ‘eer’ dat ze werd bewaakt door die mannen in hun rood met groene wapenrusting gaf haar kippenvel. Sinds Tuons verdwijning had ze geprobeerd de mannen maar niet te zien.