Выбрать главу

‘Dat zal wel moeten, hè?’ zei Perijn, en plukte de brief uit haar handen. Ze liet hem met tegenzin los en keek er hongerig naar terwijl hij hem in zijn jaszak stopte.

Buiten schudde de baniergeneraal haar hoofd terwijl ze haar been over het zadel zwaaide. ‘De omgang met Mindere Handen is altijd lastig. Ze vinden zichzelf geen van alle een mindere. Ik dacht dat deze werkplaats onder leiding zou staan van iemand van de Vierde of Vijfde Rang, en dat zou al moeilijk genoeg zijn geweest. Toen ik zag dat ze van de Derde Rang was – maar twee stappen onder een Hand van de Keizerin zelf, moge ze eeuwig leven – was ik er zeker van dat we hooguit een paar honderd pond mee zouden krijgen. Maar u hebt het geweldig aangepakt. Het was een gok, maar toch, prachtig gemaskeerd.’

‘Niemand wil graag dood,’ zei Perijn terwijl hij van het stalerf naar het dorp liep met iedereen achter zich aan. Nu moesten ze wachten op de karren, misschien een herberg gaan zoeken. Hij brandde van ongeduld. Het Licht geve dat ze hier niet hoefden te overnachten. ‘U wist het niet,’ zei de donkere vrouw hees. ‘Die vrouw wist dat ze in de schaduw van de dood stond zodra ze Suroths woorden las, maar ze was bereid dat risico te nemen om haar plicht ten opzichte van het keizerrijk te vervullen. Een Mindere Hand van de Derde Rang heeft een voldoende hoog aanzien om aan de dood te ontkomen door te pleiten dat ze haar plicht deed. Maar u gebruikte Suroths naam. Dat is meestal wel in orde, behalve wanneer u de hoogvrouwe zelf aanspreekt, natuurlijk, maar bij een Mindere Hand betekent het gebruik van haar naam zonder haar titel dat u ofwel heel erg dom bent, of een vertrouweling van Suroth zelf. Het Licht heeft op u geschenen, en ze besloot dat u een vertrouweling moest zijn.’ Perijn blafte een humorloze lach. Seanchanen. En misschien ook ta’veren.

‘Zeg eens, als ik u niet beledig: had uw vrouwe machtige relaties, of misschien veel landgoederen?’

Dat verraste hem zozeer dat hij zich omdraaide in zijn zadel en haar aanstaarde. Iets raakte hard zijn borst, sneed er in een streep van vuur overheen en bonsde tegen zijn arm. Achter hem hinnikte een paard van pijn. Verdoofd keek hij omlaag en hij zag een pijl door zijn linkerarm steken.

‘Mishima,’ snauwde de baniergeneraal wijzend, ‘dat gebouw van vier verdiepingen met het rieten dak daar, tussen de twee met pannendaken. Ik zag beweging op het dak.’

Mishima schreeuwde een bevel zodat zijn mannen hem volgden en galoppeerde door de drukke straat met zes Seanchaanse lansiers achter zich aan. De paardenhoeven klepperden over de plaveistenen. Mensen sprongen aan de kant. Anderen staarden. Niemand op straat leek te beseffen wat er gebeurd was. Twee andere lansiers stonden naast het trillende paard dat in de schoft was geraakt door een pijl en verzorgden het. Perijn trok aan een gebroken knoop die nog maar aan een draadje hing. De zijde van zijn overjas was gescheurd. Er droop bloed langs zijn arm en zijn hemd raakte doorweekt. Als hij zich niet juist op dat ogenblik had omgedraaid, zou die pijl door zijn hart zijn gegaan in plaats van zijn arm. Misschien zou die andere hem ook hebben geraakt, maar die ene zou genoeg zijn geweest. Een pijl uit Tweewater zou niet zo gemakkelijk zijn afgeketst. Cairhienin en Tyreners verdrongen zich om hem heen toen hij afsteeg, allemaal om hem te helpen, maar dat was niet nodig. Hij trok zijn riemmes, maar Camaille pakte het uit zijn handen en sneed snel de schacht van de pijl door zodat ze die net boven zijn arm kon afbreken. Er schoot een pijnscheut door zijn arm. Ze leek het niet erg te vinden om bloed aan haar handen te krijgen. Ze pakte gewoon een kanten zakdoek uit haar mouw, een lichtere kleur groen dan gebruikelijk voor Cairhienin, veegde haar handen af en bekeek het uiteinde van de schacht die nog door zijn arm stak om er zeker van te zijn dat er geen splinters aan zaten.

De baniergeneraal was ook afgestegen en fronste haar voorhoofd. ‘Mijn ogen zijn neergeslagen omdat u gewond bent geraakt, mijn Heer. Ik had gehoord dat er de laatste tijd meer misdaad was; brandstichting, dieven die moorden terwijl het niet nodig is, moorden zonder enige aanwijsbare reden. Ik had u beter moeten beschermen.’

‘Bijt op uw tanden, Heer,’ zei Barmanes, en bond een reep leer net boven de pijlpunt vast. ‘Bent u er klaar voor, Heer?’ Perijn klemde zijn kaken op elkaar en knikte, en Barmanes trok de bloedige schacht los. Perijn onderdrukte een kreun.

‘Uw ogen zijn niet neergeslagen,’ zei hij hees. Wat dat ook betekende. Het klonk in ieder geval niet goed, niet zoals zij het had gezegd. ‘Niemand heeft u gevraagd me in te bakeren. Ik zeker niet.’ Neald baande zich een weg door de menigte om Perijn heen, zijn handen al omhoog, maar Perijn wuifde hem weg. ‘Niet hier, man. Te zichtbaar.’ De mensen op straat hadden het eindelijk in de gaten en verzamelden zich om te kijken, terwijl ze opgewonden tegen elkaar mompelden. ‘Hij kan dit helen zodat je er niets meer van ziet,’ legde hij uit, en boog zijn arm een keer. Hij kromp ineen van pijn. Dat was niet zo’n goed plan geweest.

‘U laat hem de Ene Kracht op u gebruiken?’ vroeg Tylee ongelovig. ‘Om van een gat in mijn arm en een snee over mijn borst af te zijn? Zodra we ergens zijn waar niet het halve dorp naar ons staart. Zou u dat niet doen?’

Ze huiverde en maakte weer dat vreemde gebaar. Hij zou haar eens moeten vragen wat het betekende.

Mishima kwam met zijn paard aan de hand naar hen toe. Hij keek ernstig. ‘Er zijn twee mannen met pijl en boog van dat dak gevallen,’ zei hij zachtjes, ‘maar het was niet de val die hun fataal is geworden. Ze kwamen hard terecht, maar er lag bijna geen bloed. Ik denk dat ze vergif hebben ingenomen toen ze zagen dat ze je niet hadden gedood.’

‘Dat slaat nergens op,’ mompelde Perijn.

‘Als mannen zichzelf liever van het leven beroven dan te melden dat ze hebben gefaald,’ zei Tylee ernstig, ‘dan betekent dat dat u een machtige vijand hebt.’

Een machtige vijand? Masema zou hem waarschijnlijk wel dood willen zien, maar Masema kon nooit zo ver reiken. ‘Eventuele vijanden van me zijn ver weg en weten niet waar ik ben.’ Tylee en Mishima namen aan dat hij wist waarover hij sprak, maar keken toch twijfelend. Maar dan waren er natuurlijk altijd nog de Verzakers. Sommigen van hen hadden al eerder geprobeerd hem te vermoorden. Anderen hadden geprobeerd hem te gebruiken. Hij dacht niet dat hij de Verzakers ter sprake moest brengen. Zijn arm deed pijn. De snee over zijn borst ook. ‘Laten we maar een herberg opzoeken waar ik een kamer kan nemen.’ Eenenvijftig knopen. Hoeveel meer nog? Licht, hoeveel meer?

13

Beleg

‘Duwen!’ schreeuwde Elayne. Vuurhart wilde dansen, ongeduldig omdat het paard in de drukke, nauwe straat tussen andere paarden en vrouwen te voet zat ingeklemd, maar ze kalmeerde de zwarte ruin met een stevige hand. Birgitte had erop gestaan dat ze op de achtergrond bleef. Ze had erop gestaan! Alsof ze een hersenloos wicht was! ‘Duwen, het Licht verschroeie jullie!’ Geen van de honderden mannen op de brede loopplank boven op de vijftig voet hoge stadsmuur van grijze stenen met witte strepen besteedde natuurlijk enige aandacht aan haar. Ze wist niet eens zeker of ze haar wel gehoord hadden. Tussen hun eigen geschreeuw, gevloek en gebulder door klonk het gekletter van staal van de brede straat die beneden langs de muur liep. De zon stond hoog aan de zeldzaam wolkeloze hemel terwijl de mannen zweetten en elkaar doodden met zwaarden, speren of hellebaarden. Het gewoel strekte zich uit tot tweehonderd pas vanaf de muur en omgaf drie van de hoge ronde torens waarop de Witte Leeuw van Andor wapperde. Er werden nog twee torens bedreigd, hoewel alles nog veilig leek, het Licht zij dank. Mannen staken, hakten en haalden uit, en voor zover ze kon zien gaf niemand een strobreed toe. Kruisboogschutters in rode overjassen boven op de torens leverden ook hun aandeel, maar zodra je een kruisboog had afgevuurd moest hij eerst weer worden geladen, en ze waren met te weinig om echt iets aan de situatie te veranderen. Zij waren de enige gardisten daarboven. De rest bestond uit huurlingen. Op Birgitte na.