Op deze korte afstand kon Elayne door de binding haar zwaardhand eenvoudig vinden. Birgittes ingewikkelde gouden vlecht zwaaide heen en weer terwijl ze haar soldaten bemoedigend toeriep en met haar boog wees naar plekken waar versterking nodig was. In haar korte rode overjas met de witte kraag en haar wijde hemelsblauwe broek in haar laarzen gestopt, was zij de enige boven op de muur zonder enige wapenrusting. Ze had erop gestaan dat Elayne een eenvoudig grijs gewaad zou dragen, zodat ze geen aandacht trok en niemand zou proberen haar gevangen te nemen of te doden. Sommige mannen daarboven hadden kruisbogen of korte bogen over hun rug hangen, en voor degenen die niet in de voorhoede aan het vechten waren, was vijftig pas een korte afstand. Maar door de vier gouden knopen van rang op haar eigen schouder was Birgitte het doelwit van alle mannen van Arymilla. Gelukkig was ze zelf niet echt in het gewoel gedoken. Gelukkig...
Elaynes adem stokte in haar keel toen een pezige vent in een borstplaat en een kegelvormige stalen helm met een zwaard naar Birgitte uithaalde, maar de goudharige vrouw dook kalm onder het zwaard door – door de binding kwam enkel het gevoel dat ze een eindje had gegaloppeerd, meer niet! – en een achterhandse slag met haar boog raakte de man tegen de zijkant van zijn hoofd en sloeg hem van de borstwering. Hij had nog tijd om te schreeuwen voordat hij met een misselijkmakende klap op de plaveistenen terechtkwam. Hij was niet het enige lijk op straat. Birgitte zei dat mannen je niet zouden volgen als ze niet zeker wisten dat je bereid was dezelfde gevaren en ontberingen onder ogen te zien als zij, maar als ze zich liet doden door deze mannendwaasheid...
Elayne besefte pas dat ze Vuurhart had aangespoord toen Caseille haar leidsels greep, ik ben geen stommeling, luitenant,’ zei ze kil. ik ben niet van plan om er dichter bij in de buurt te komen tot het... veilig is.’
De Arafelse trok haar hand terug en haar gezicht werd onbeweeglijk achter de tralies van haar gepoetste kegelvormige helm. Meteen had Elayne spijt van haar uitbarsting – Caseille deed alleen maar haar werk – maar ze voelde ook nog steeds een kille woede. Ze was niét van plan haar verontschuldigingen aan te bieden. De schaamte spoelde over haar heen toen ze in de gaten kreeg hoe knorrig haar gedachten waren geweest. Bloed en bloedas, soms kon ze Rhand wel een mep geven omdat hij die twee kinderen in haar had geplant. Tegenwoordig wist ze van het ene ogenblik op het andere niet meer zeker welke kant haar emoties op zouden schieten. Maar schieten deden ze zeker.
‘Als dit is wat er met je gebeurt wanneer je zwanger bent,’ zei Aviendha, en ze schikte de donkere stola over haar armen, ‘dan denk ik dat ik geen kinderen wil.’ Het hoge zadel van haar vos duwde haar overdadige Aielrokken zo hoog op dat haar kousen zichtbaar waren tot aan de knie, maar ze leek zich daar geenszins ongemakkelijk bij te voelen. Als de merrie stilstond, leek ze goed op haar plaats op een paard. Maar Mageen, dat in de Oude Spraak madeliefje betekende, was een vriendelijk, kalm dier dat soms wat langzaam was. Gelukkig wist Aviendha niet genoeg van paarden om dat te beseffen. Elayne wendde haar hoofd toen ze gedempt gelach hoorde. De vrouwen van haar lijfwacht, alle eenentwintig inclusief Caseille, in gepoetste helmen en borstplaten, hadden uitgestreken gezichten – veel te uitgestreken, eigenlijk; ze lachten ongetwijfeld vanbinnen – maar de vier Kinsvrouwen achter hen hadden hun handen voor hun mond geslagen en de koppen bijeen gestoken. Alise, een vrouw met een doorgaans plezierig gezicht en wat grijs in haar haren, zag haar kijken – of eigenlijk loeren – en rolde opzichtig met haar ogen, waardoor de anderen weer in lachen uitbarstten. Caiden, een mollige knappe Domani, lachte zo hard dat ze zich moest vasthouden aan Kumiko, hoewel de stevige grijzende vrouw zelf ook enige moeite leek te hebben. Elayne voelde een steek van ergernis. Niet over het gelach – nou, goed dan, een beetje over het gelach – en zeker niet over de Kinsvrouwen. Niet veel, althans. Ze waren van onschatbare waarde.
Dit gevecht op de muur was bij lange na niet Arymilla’s eerste aanval van de afgelopen weken. Ze had de frequentie ervan zelfs verhoogd, tot drie of vier aanvallen per dag soms. Ze wist heel goed dat Elayne onvoldoende soldaten had om zes roede muur te verdedigen. Het Licht mocht haar verteren, maar Elayne was er zich maar al te zeer van bewust dat ze zelfs geen geoefende handen vrij kon maken om schutten aan te brengen op al die roeden muren en torens. Ongeoefende handen zouden het werk alleen maar verknoeien. Arymilla hoefde alleen maar genoeg mannen over de muur te krijgen om een poort in handen te krijgen. Dan kon ze de strijd naar de stad verplaatsen, waar Elayne zwaar in de minderheid zou zijn. De bevolking zou misschien voor haar vechten, al was dat niet zeker, maar het zou alleen maar leiden tot nog meer doden als leerlingen en verzorgers en winkeliers vochten tegen geoefende wapenlieden en huurlingen.
Wie er dan ook op de Leeuwentroon terechtkwam – en dat zou heel waarschijnlijk niet Elayne Trakand zijn – diegene zou het bloed van Caemlin aan zijn of haar handen hebben kleven. Dus ze had mannen bij de poorten laten staan en wachtposten op de torens, en had de rest van haar soldaten teruggehaald naar de Binnenstad, dicht bij het koninklijk paleis, en mannen met kijkglazen in de hoogste spitsen van het paleis gezet. Telkens wanneer een wachter het teken gaf dat er een aanval begon, maakten gekoppelde Kinsvrouwen Poorten om de soldaten daarheen te brengen. De Kinsvrouwen namen zelf niet deel aan de gevechten, natuurlijk. Ze zou hun niet toestaan de Kracht als wapen te gebruiken, zelfs al zouden ze dat willen. Tot dusver had het gewerkt, maar vaak op een haar na. Laag Caemlin, buiten de muren, was een wirwar van huizen, winkels, herbergen en pakhuizen waar mensen gemakkelijk ongezien bij in de buurt konden komen. Drie keer waren haar soldaten gedwongen geweest op de grond binnen de muren te vechten en ten minste één toren weer in te nemen. Dat was bloederig werk. Ze zou Laag Caemlin tot de grond hebben afgebrand om de mensen van Arymilla hun dekking te ontnemen, maar een brand kon zich eenvoudig binnen de muren verspreiden en dan onhoudbaar worden, lenteregen of geen lenteregen. Nu al werd er elke avond wel brand gesticht in de stad, en het was al moeilijk genoeg om die te bedwingen. Bovendien woonden er ondanks het beleg mensen in die huizen, en ze wilde niet de geschiedenis ingaan als degene die hun leven en levensonderhoud te gronde had gericht. Nee, wat haar stak was dat ze er niet eerder aan had gedacht om de Kinne op die manier in te zetten. Dan zat ze niet nog steeds opgezadeld met het Zeevolk, en niet te vergeten met een overeenkomst waardoor ze een vierkante span van Andor opgaf. Licht, een vierkante span! Haar moeder had nooit ook maar een duim van Andor opgegeven. Het Licht verzenge haar, dit beleg gaf haar nauwelijks de tijd om over haar moeder te rouwen. Of over Lini, haar oude kindermeisje. Rahvin had haar moeder vermoord, en waarschijnlijk was Lini omgekomen tijdens een poging haar te beschermen. Ondanks haar grijze haren en breekbare oude gestalte zou Lini zelfs niet voor een van de Verzakers opzij zijn gegaan. Maar als ze aan Lini dacht, hoorde ze de hoge stem van de vrouw. Je kunt de honing niet meer terugstoppen in de raat, kind. Wat gedaan was, was gedaan, en ze moest ermee leren leven.
‘Dat was het dan,’ zei Caseille. ‘Ze gaan naar de ladders.’ Het was waar. Overal langs de muur rukten Elaynes soldaten op en trokken die van Arymilla zich terug, klimmend over de kantelen waar hun ladders tegenaan stonden. Er stierven nog steeds mannen op de omloop, maar het gevecht liep ten einde.
Elayne verbaasde zichzelf door haar hielen in Vuurharts flanken te duwen. Deze keer was niemand snel genoeg om haar tegen te houden. Achtervolgd door geroep galoppeerde ze de straat door. Ze sprong uit het zadel onder aan de dichtstbijzijnde toren voordat de ruin volledig stilstond. Ze duwde de zware deur open, pakte haar gespleten rokken bijeen en rende de wenteltrap op, langs grote nissen waar groepen gewapende mannen haar verbaasd aangaapten terwijl ze langs hen heen rende. Deze torens waren gemaakt om te worden verdedigd tegen aanvallers die zich een weg omlaag de stad in probeerden te banen. Eindelijk maakte de trap plaats voor een grote ruimte waar trappen aan de andere kant in tegengestelde richting draaiden. Twintig mannen in niet bij elkaar passende helmen en borstplaten namen er hun gemak van, gooiden met dobbelstenen, zaten tegen de muur geleund te praten en te lachen alsof er geen doden lagen buiten de twee ijzeren deuren. Wat ze ook deden, ze hielden ermee op en staarden naar haar toen ze verscheen. ‘Eh, Vrouwe, dat zou ik maar niet doen,’ zei een ruwe stem toen ze de ijzeren balk voor een van de deuren greep. Ze negeerde de man, trok de balk opzij en duwde de deur open. Een hand greep haar rokken, maar ze trok zich los.