Выбрать главу

Er was niemand van Arymilla’s mannen meer op de muur. Staand, althans. Tientallen mannen lagen op de bebloede loopplanken, sommige stil, andere kreunend. Ze wist niet hoeveel van hen bij Arymilla hoorden, maar het gekletter van staal was opgehouden. De meeste huurlingen zorgden voor de gewonden of zaten op hun hurken om op adem te komen.

‘Schud ze af en trek die verdomde ladders op!’ schreeuwde Birgitte. Ze schoot een pijl in de menigte vluchtende mannen op de ongeplaveide straat in Laag Caemlin, legde een volgende aan en vuurde opnieuw. ‘Laat ze maar nieuwe maken als ze terug willen komen!’ Sommige huurlingen leunden tussen de kantelen door om haar te gehoorzamen, maar het was maar een handjevol. ‘Ik wist wel dat ik je vandaag niet mee had moeten laten komen,’ vervolgde ze, terwijl ze nog steeds zo vlug ze kon pijlen aanlegde en afvuurde. Kruisboogpijlen van de toppen van de torens raakten ook mannen beneden, maar de pakhuizen met hun pannendaken boden daar een toevluchtsoord voor iedereen die binnen kon komen. Het duurde even voordat Elayne begreep dat die laatste opmerking aan haar gericht was geweest, en haar gezicht werd warm. ‘En hoe had je me willen tegenhouden?’ vroeg ze, en rechtte haar rug. Nu haar pijlkoker leeg was, liet Birgitte haar boog zakken en draaide ze zich met een boze blik om. ‘Door je vast te binden en haar op je te laten zitten,’ zei ze, knikkend in de richting van Aviendha, die de toren uit beende. Ze werd omgeven door de gloed van saidar, maar ze hield haar riemmes met het hoornen heft in haar vuist. Caseille en de andere Gardevrouwen kwamen achter haar aan, hun zwaarden in de hand en hun gezichten grimmig. Dat Elayne ongedeerd was, veranderde helemaal niets aan hun gezichtsuitdrukking. Die verdomde vrouwen waren vreselijk. Ze behandelden haar als een glazen vaas die kon breken als je er met je knokkels tegenaan tikte. Hierna zouden ze nog erger zijn dan ooit tevoren. En ze zou het moeten verdragen.

‘Ik had je heus wel te pakken gekregen,’ mompelde Aviendha, wrijvend over haar heup, ‘maar dat suffe paard gooide me eraf.’ Dat was nogal onwaarschijnlijk met zo’n kalme merrie. Aviendha had het gewoon voor elkaar gekregen om van het paard te vallen. Toen ze de situatie overzag, stopte ze snel haar mes weer in de schede en deed ze net alsof ze het nooit in haar hand had gehad. De gloed van saidar verdween ook.

‘Ik was veilig, hoor.’ Elayne probeerde de zure toon uit haar stem te houden, maar dat lukte niet erg. ‘Min zei dat ik mijn kinderen zal voldragen, zuster. Tot zij geboren zijn, kan me niets gebeuren.’ Aviendha knikte langzaam, bedachtzaam, maar Birgitte gromde: ik heb liever dat je die visioenen van haar niet uitprobeert. Als je te veel risico neemt, dan bewijs je misschien wel dat ze ongelijk heeft.’ Dat was dom. Min had nóóit ongelijk. Vast niet.

‘Dat was de groep van Aldin Miheres,’ zei een lange huurling in een lispelende, ruwe Morlandse tongval terwijl hij zijn helm afzette. Hij had een mager, bezweet gezicht en een grijzende snor die met was in punten was gedraaid. Rhys a’Balaman, zoals hij zich noemde, had ogen als stenen en een dunne glimlach die altijd wellustig leek. Hij had naar hun gesprek geluisterd en bleef zijdelingse blikken werpen op Elayne terwijl hij tegen Birgitte sprak, ik heb hem herkend, ja. Goeie vent, Miheres. Ik heb meer keren naast hem gevochten dan ik tellen kan, ja. Hij was bijna bij de deur van dat pakhuis toen uw pijl hem in de nek raakte, kapitein-generaal. Jammer is dat.’

Elayne fronste haar voorhoofd. ‘Hij heeft zijn keus gemaakt, net als u, kapitein. U mag de dood van een vriend betreuren, maar ik hoop dat u uw keuze niet betreurt.’ De meeste huurlingen die ze de stad uit had gezet, misschien wel allemaal, hadden aangemonsterd bij Arymilla. Haar grootste angst op dit ogenblik was dat de vrouw troepen die nog binnen de muren verbleven zou omkopen. Geen van de huurlingkapiteins had iets gemeld, maar vrouw Harfor zei dat er toenadering was gezocht. Ook tot a’Balaman.

De Morlander schonk haar zijn wellustige glimlach en een statige buiging, wapperend met een mantel die hij niet droeg. ‘O, ik heb even vaak tegen hem gevochten als samen met hem, Vrouwe. Ik zou hem hebben vermoord, of hij mij, als we elkaar op deze mooie dag hadden getroffen. Meer een kennis dan een vriend, begrijpt u. En ik neem liever goud aan om een muur als deze te verdedigen dan om hem aan te vallen.’

‘Ik zie dat sommigen van uw mannen kruisbogen bij zich dragen, kapitein, maar ik heb niemand ze zien gebruiken,’ zei Elayne. ‘Zo werken huurlingen niet,’ zei Birgitte droog. Er kwam ergernis door de binding, maar of ze zich ergerde aan a’Balaman of aan Elayne, was niet te zeggen. Het gevoel verdween snel weer. Birgitte had geleerd haar gevoelens in bedwang te houden zodra ze hadden ontdekt hoe zij en Elayne elkaar spiegelden door de binding. Waarschijnlijk wenste ze dat Elayne dat ook kon, en eigenlijk wilde Elayne dat zelf ook wel graag.

A’Balaman zette zijn helm op zijn heup. ‘Ziet u, Vrouwe, het is zo. Als je een man te zeer onder druk zet wanneer hij probeert van het slagveld af te komen, probeert hem met je paard te overrijden en zo, nou, dan kan hij dat de volgende keer dat jij van het slagveld probeert te komen misschien bij jou proberen. Als een man het slagveld verlaat is hij immers uit het gevecht, of niet?’

‘Tot hij morgen weer terugkomt,’ snauwde Elayne. ‘De volgende keer wil ik zien dat jullie die kruisbogen gebruiken!’

‘Zoals u zegt, Vrouwe,’ zei a’Balaman stijfjes, en maakte een even stijve buiging. ‘Als u mij wilt verontschuldigen, ik moet naar mijn manschappen.’ Hij beende weg zonder te wachten op haar antwoord, schreeuwend tegen zijn mannen dat ze hun luie lijf in beweging moesten zetten.

‘Kunnen we hem vertrouwen?’ vroeg Elayne zachtjes. ‘Evenveel als elke andere huurling,’ antwoordde Birgitte even zachtjes. ‘Als iemand hem genoeg goud biedt, wordt het een worp van de dobbelstenen, en zelfs Mart Cauton zou niet kunnen zeggen hoe ze dan landen.’

Dat was een heel vreemde opmerking. Ze wilde dat ze wist hoe het met Mart ging. En met die beste Thom. En arme kleine Olver. Elke avond bad ze dat ze veilig aan de Seanchanen waren ontkomen. Er was echter niets wat ze kon doen om hen te helpen. Ze had haar eigen handen op het ogenblik meer dan vol. ‘Zal hij me gehoorzamen? Met die kruisbogen?’

Birgitte schudde haar hoofd, en Elayne zuchtte. Het was geen goede zaak om bevelen te geven die niet gehoorzaamd zouden worden. Daardoor raakten de mensen het gewend om niet te gehoorzamen. Ze liep naar Birgitte toe en fluisterde: ‘Je ziet er moe uit.’ Dit was niet voor andermans oren bestemd. Birgittes gezicht stond gespannen, haar ogen keken hol. Iedereen kon dat zien, maar volgens de binding was ze zo moe als een hond, al dagenlang. Elayne voelde diezelfde slepende vermoeidheid, alsof haar ledematen van lood waren. Hun binding weerspiegelde meer dan alleen gevoelens. ‘Je hoeft niet elke tegenaanval zelf te leiden.’

‘Wie moet het anders doen?’ Even klonk de vermoeidheid ook in Birgittes stem door, en ze liet werkelijk haar schouders zakken, maar ze kwam snel weer overeind en legde kracht in haar stem. Het was uitsluitend wilskracht. Elayne voelde het, steenhard in de binding, zo hard dat ze wel kon huilen. ‘Mijn officieren zijn onervaren jongens,’ vervolgde Birgitte, ‘of anders mannen die al met pensioen waren en nu gewoon hun oude botten zouden moeten warmen voor de open haard bij hun kleinkinderen. Behalve de huurlingkapiteins, dan, en er is er niet één die ik zou vertrouwen zonder dat iemand bij hem over de schouder mee keek. Dus: wie moet het anders doen dan ik?’ Elayne deed haar mond open om tegen te spreken. Niet over de huurlingen. Birgitte had haar daar alles over verteld, bitter en langdurig. Af en toe vochten huurlingen even hard als elke gardist, maar andere keren trokken ze zich terug voordat er te veel slachtoffers bij hen vielen. Minder mannen betekende minder goud bij hun volgende klus, behalve als ze ze konden vervangen door anderen die even goed waren. Gevechten die gewonnen hadden kunnen worden, waren verloren omdat huurlingen het veld hadden verlaten voordat er te veel van hen sneuvelden. Ze deden dat echter niet graag wanneer er iemand anders dan hun eigen soort keek. Dat deed af aan hun reputatie en drukte de huurprijs. Ze moest nog iemand anders zien te vinden. Ze kon het zich niet veroorloven als Birgitte omviel van uitputting. Licht, ze wenste dat Garet Brin hier was. Egwene had hem nodig, maar zij ook. Ze deed haar mond open, en plotseling kwam er een luid rommelend gedonder vanuit de stad achter haar. Ze draaide zich om, haar mond nog open, en gaapte verbaasd voor zich uit. Waar even geleden de hemel boven de Binnenstad helder was geweest, pakte zich nu een enorme massa donkere wolken samen, en gevorkte bliksems sprongen omlaag door een grijze muur van regen die even massief leek als de stadsmuren. De vergulde koepels van het koninklijk paleis die hadden moeten glinsteren in de zon, waren onzichtbaar achter die muur. De stortregen viel alleen in de Binnenstad. Overal elders bleef de hemel helder en wolkeloos. Daar was niets natuurlijks aan. Haar verbazing duurde echter maar enkele tellen. Die zilverblauwe bliksem, met drie of vijf punten, sloeg op Caemlin in, veroorzaakte schade en misschien slachtoffers. Waar waren die wolken vandaan gekomen? Ze wilde saidar omhelzen om ze uiteen te drijven. De Ware Bron ontglipte haar, en toen nog eens. Het was alsof ze een kraal uit een pot vet probeerde te vissen. Net toen ze dacht dat ze hem had, glipte hij weer weg. Zo ging het tegenwoordig veel te vaak. ‘Aviendha, wil jij dit afhandelen, alsjeblieft?’