Выбрать главу

De bekende verticale scheur verscheen en leek te draaien, tot hij uitzicht bood op het grootste stalerf van het paleis. Het was een gat in de lucht van bijna vier bij vier pas groot, maar het uitzicht door de opening, op de hoge gebogen deuren van een van de witmarmeren stallen, bevond zich deze keer niet helemaal in het midden. Toen ze de plaveistenen van het stalerf opreed, die kletsnat waren van de regen, zag ze waarom. Er was nog een Poort open, een iets kleinere. Als je probeerde een Poort te openen op een plek waar er al een was, werd die van jou zo ver verplaatst dat de twee elkaar net niet raakten, hoewel de spleet ertussen dunner was dan een scheermes. Vanuit die andere Poort kwamen mannen in rijen van twee. Het leek alsof ze vanuit de buitenmuur van het stalerf kwamen, die schuin wegliep tot aan de openstaande ijzeren hekken. Sommigen droegen gepoetste helmen en borstplaten of maliënkolders, maar elk van hen droeg de rode overjas met witte kraag van de koninginnegarde. Een lange man met brede schouders en twee gouden knopen op de linkerschouder van zijn rode overjas stond in de regen toe te kijken, zijn helm balancerend op zijn heup.

‘Blij hem te zien,’ mompelde Birgitte. Kleine groepen Kinsvrouwen zochten de streek af om mensen te vinden die Elayne wilden steunen, maar dat was niet gemakkelijk. Tot dusver hadden de Kinsvrouwen nieuws meegebracht over vele tientallen groepen die probeerden naar de stad te komen, maar ze hadden maar vijf groepen gevonden, met in totaal minder dan duizend man. Inmiddels was bekend hoeveel mannen Arymilla rond de stad had gelegerd, en mannen die Trakand steunden wilden liever niet worden gevonden. Door bepaalde mensen.

Zodra Elayne en de anderen verschenen, kwamen er in het rood geklede verzorgers met de Witte Leeuw op hun linkerschouder aangerend. Een magere vent met wat ontbrekende tanden en een randje wit haar pakte de leidsels van Vuurhart aan en een slanke, grijzende vrouw hield Elaynes stijgbeugel vast zodat ze kon afstijgen. Ze negeerde de stromende regen en beende naar de lange man toe, en bij elke stap spatte het water op. Zijn haren piekten alle kanten uit en kleefden aan zijn gezicht, maar ze zag dat hij jong was, nog niet eens van middelbare leeftijd.

‘Het Licht schijne op u, luitenant,’ zei ze. ‘Uw naam? Hoeveel mannen hebt u bij u? En waarvandaan?’ Door de kleinere opening kwam een rij ruiters, die zich tot tussen de hoge bomen in de verte uitstrekte. Telkens wanneer er twee door de poort kwamen, verschenen de volgende twee aan het einde van de rij. Ze had nooit gedacht dat er nog ergens zoveel wachten waren.

‘Charlz Guybon, mijn Koningin,’ antwoordde hij. Hij zonk op een knie en drukte zijn gehandschoende vuist op de plaveistenen. ‘Kapitein Kindlin in Aringil gaf me toestemming om te proberen Caemlin te bereiken. Dat was nadat we hoorden dat vrouwe Naean en de anderen waren ontkomen.’

Elayne lachte. ‘Sta op, man. Sta op. Ik ben nog geen koningin.’ Aringil ? Er waren daar nooit zoveel wachten geweest. ‘Zoals u zegt, Vrouwe,’ zei hij toen hij weer overeind stond en een buiging maakte die passender was voor de erfdochter. ‘Kunnen we binnen verder praten?’ onderbrak Birgitte hen geërgerd. Guybon keek naar haar jas met de gouden strepen langs de polsen en de rangknopen en salueerde, wat zij beantwoordde met een snelle armbeweging over haar borst. Als hij verbaasd was een vrouw te zien als kapitein-generaal, was hij verstandig genoeg om dat niet te laten merken, ik ben kletsnat, en jij ook, Elayne.’

Aviendha stond vlak achter haar, haar stola om haar hoofd gewikkeld en ongelukkig kijkend in de regen nu haar witte hemd aan haar kleefde en haar donkere rokken doorweekt waren. De gardevrouwen leidden hun paarden naar een van de stallen, behalve de acht die bij Elayne zouden blijven tot hun vervangsters aankwamen. Guybon zei ook niets over hen. Een heel verstandig man. Elayne liet zich meevoeren tot aan de eenvoudige zuilengang die toegang bood tot het paleis zelf. Zelfs hier omgaven de gardevrouwen haar, vier voor haar en vier achter haar, zodat ze zich een gevangene voelde. Maar zodra ze uit de regen was, protesteerde ze. Ze wilde het weten. Ze probeerde saidar te omhelzen – met de Kracht kon ze snel haar natte kleren drogen – maar de Bron ontglipte haar weer. Aviendha kende de weving niet, dus moest ze druipend blijven staan. De eenvoudige ijzeren staande lampen langs de wanden waren nog niet aangestoken, en door de regen buiten was de ruimte schemerig. Guybon haalde zijn vingers door zijn haren om ze enigszins te fatsoeneren. Licht, hij was bijna mooi! Zijn groenbruine ogen stonden vermoeid, maar zijn gezicht leek geschikt om te glimlachen. Hij zag eruit alsof hij al veel te lang niet had geglimlacht. ‘Kapitein Kindlin zei dat ik mocht proberen mannen te vinden die waren ontslagen door Gaebril, Vrouwe, en die kwamen op ons af zodra ik dat bekend had gemaakt. U zou ervan versteld staan hoeveel van hen hun uniformen in een kist hadden gestopt voor de dag dat ze weer nodig zouden zijn. Een groot aantal van hen had ook hun wapenrusting meegenomen, wat eigenlijk niet mocht, maar ik ben er blij om. Ik was bang dat ik te lang had gewacht toen ik van het beleg hoorde. Ik overwoog me een weg te vechten naar een van de stadspoorten toen vrouw Zigane en de anderen me vonden.’ Hij trok een verwonderd gezicht. ‘Ze was erg van streek toen ik haar Aes Sedai noemde, maar het moet wel de Ene Kracht zijn die ons hierheen heeft gebracht, toch?’

‘Dat is ook zo, en dat is ze niet,’ zei Elayne ongeduldig. ‘Hoeveel, man?’

‘Vierduizend zevenhonderdtweëenzestig wachten, Vrouwe. En ik kwam nog een aantal heren en vrouwes tegen die probeerden Caemlin te bereiken met hun wapenlieden. U kunt gerust zijn. Ik heb me ervan verzekerd dat ze trouw aan u waren voordat ik ze zich bij me liet aansluiten. Er zijn geen mensen van de grote Huizen bij, maar zij brengen het totaal bijna op tienduizend, Vrouwe.’ Hij zei dat alsof het helemaal niets voorstelde. Er staan veertig goede paarden in de stal. Ik heb tienduizend soldaten voor u meegebracht. Elayne lachte en klapte verheugd in haar handen. ‘Prachtig, kapitein Guybon! Prachtig!’ Arymilla had nog steeds meer mensen, maar niet meer zo véél meer als in het begin. ‘Gardeluitenant, Vrouwe. Ik ben luitenant.’

‘Vanaf dit ogenblik bent u kapitein Guybon.’

‘En mijn tweede man,’ voegde Birgitte eraan toe, ‘tenminste voorlopig. U hebt uw vindingrijkheid getoond, u bent oud genoeg om ervaring te hebben, en ik heb beide eigenschappen nodig.’ Guybon leek helemaal van zijn stuk gebracht. Hij maakte een buiging, mompelde en stamelde dankwoorden. Nou ja, een man van zijn leeftijd zou normaal gesproken nog minstens tien of vijftien jaar moeten dienen voordat hij in aanmerking kwam voor de rang van kapitein, laat staan dat hij tweede man onder de kapitein-generaal werd, hoe tijdelijk ook.

‘En nu is het hoog tijd dat we droge kleren gaan aantrekken,’ vervolgde Birgitte. ‘Vooral jij, Elayne.’ De zwaardhandbinding bracht een onverzettelijke vastberadenheid met zich mee, en die duidde erop dat ze Elayne mee zou sleuren als ze niet opschoot. Ze voelde een hete, scherpe steek van boosheid, maar onderdrukte die. Ze had nu bijna twee keer zoveel soldaten, en ze zou deze dag door niets laten verpesten. Bovendien verlangde ze zelf ook naar droge kleren.

14

Natte spullen

Binnen waren de vergulde staande lampen aangestoken, aangezien het daglicht nooit ver het paleis binnenviel, en de vlammen flakkerden in de lampen zonder glazen kappen. De spiegels op de lampen boden echter veel licht in de drukke gang, en het was er druk, met bedienden in livrei die zich alle kanten op haastten of de vloer veegden. Bedienden met de Witte Leeuw op de borst van hun rode jassen stonden op hoge ladders en haalden de wintertapijten van de muren, vooral bloemen en zomertaferelen, en hingen de lentetapijten op, vele met kleurrijke herfstbladeren. Zoals gebruikelijk liepen de wandtapijten altijd twee seizoenen vooruit, om wat verlichting te brengen bij de winterkou of de warmte in de zomer. En ook om iedereen eraan te herinneren dat terwijl de nieuwe bladeren in de lente aan de bomen zaten, de takken weer kaal zouden worden en de sneeuw weer zou komen; dat wanneer de dode bladeren van de bomen vielen, de eerste sneeuw kwam en de dagen steeds kouder werden, het ooit weer lente zou worden. Hier en daar hingen wat strijdtaferelen van grote overwinningen van Andor, maar Elayne keek daar niet meer zo graag naar als toen ze nog een meisje was. Toch hadden ze nu ook hun plaats, als herinnering aan wat een strijd echt was. Het verschil tussen hoe een kind naar dingen keek, en hoe een vrouw dat deed. Overwinningen gingen altijd gepaard met bloed. Naast overwinningen werden ook andere noodzakelijke dingen vaak betaald met gevechten en bloed. Er waren te weinig bedienden om dit soort taken tijdig uit te voeren, en vrij veel van hen waren grijsharige gepensioneerden met gebogen ruggen, die toch al zelden snel bewogen. Hoe langzaam ze ook waren, Elayne was blij dat ze bereid waren geweest om terug te keren, om de nieuwe bedienden het vak bij te brengen en het werk over te nemen van degenen die waren gevlucht toen Gaebril regeerde of nadat Rhand Caemlin innam. Anders zou het paleis er inmiddels hebben uitgezien als een schuur. Een vieze schuur. De winterlopers waren in ieder geval allemaal van de vloeren gehaald. Ze liet natte voetstappen achter op de rood met witte vloertegels; met alle lenteregens zouden de natte lopers voor zonsondergang bedekt zijn geweest met schimmel.