Bedienden in rood met wit haastten zich voorbij en trokken onthutste gezichten als ze een buiging of kniks maakten, en dat deed haar stemming geen goed. Ze leken niet van streek om Aviendha of Birgitte kletsnat en druipend te zien, of de gardevrouwen. Het Licht brande haar, als iedereen niet eens ophield haar de hele dag maar in de watten te willen leggen...! Ze keek zo boos dat de bedienden snel een kniks maakten en zich voort haastten. Haar temperament begon onderwerp van gesprek te worden ’s avonds bij de open haard, hoewel ze haar best had gedaan zich niet af te reageren op de bedienden. Op wie dan ook, eigenlijk, maar vooral niet op de bedienden. Zij hadden niet de luxe om terug te mogen schreeuwen. Ze was van plan meteen door te lopen naar haar vertrekken om zich te verkleden, maar toch draaide ze zich om toen ze Reanne Corlie in een andere gang met rode vloertegels zag lopen. De reacties van de bedienden hadden daar niets mee te maken. Ze was niet alleen maar koppig- Ze was nat, en ze verlangde vreselijk naar droge kleren en een warme handdoek, maar ze was verrast om de Kinsvrouw te zien, en ook de twee vrouwen bij Reanne vielen haar op. Birgitte mompelde een vloek voordat ze Elayne volgde, en zwaaide met haar boogstaf alsof ze iemand wilde slaan. Door de binding kwam een mengeling van lijden en ergernis, die al snel werd onderdrukt. Aviendha verliet geen ogenblik Elaynes zijde, hoewel ze druk bezig was om water uit haar stola te wringen. Ondanks alle regen die ze had gezien, alle rivieren en de grote opvangbekkens onder de stad sinds ze de Rug van de Wereld waren overgestoken, fronste Aviendha bij het zien van zoveel verspilling: het water dat nutteloos op de vloer spetterde. De acht gardevrouwen, die door haar plotselinge richtingsverandering waren achtergebleven, haastten zich om hen in te halen, ernstig en stil, op het gestamp van hun laarzen op de vloertegels na. Geef iemand een zwaard en laarzen, en ze beginnen meteen te stampen.
Een van de vrouwen bij Reanne was Kara Defane, die de Wijzevrouw of Heler was geweest in een vissersdorp in de Kop van Toman voordat de Seanchanen haar hadden beteugeld. Kara was mollig en had vrolijke ogen. Ze droeg bruine wol met geborduurde blauwe en witte bloemen langs haar mouwen, en leek nauwelijks ouder dan Elayne, hoewel ze bijna vijftig was. De andere vrouw heette Jillari, een voormalig damane uit Seanchan. Ondanks alles kreeg Elayne het koud toen ze haar zag. Wat je verder ook van haar kon zeggen, de vrouw was toch een Seanchaanse.
Zelfs Jillari zelf wist niet hoe oud ze was, hoewel ze van middelbare leeftijd leek. Ze was slank en had lang, vurig rood haar en ogen zo groen als die van Aviendha. Zij en Marille, de andere in Seanchan geboren damane die nog in het paleis verbleef, hielden vol dat ze nog steeds damane waren, dat ze moesten worden beteugeld om wat ze konden. De Kinne probeerden ze te laten wennen aan vrijheid door ze dagelijks een wandeling te laten maken. Zorgvuldig onder toezicht, natuurlijk. Ze werden altijd in de gaten gehouden, dag en nacht. Een van hen zou anders kunnen proberen de sul’dam te bevrijden. Kara kon niet alleen worden gelaten met de sul’dam, en Lemore ook niet, een jonge Taraboonse edelvrouwe die werd beteugeld toen Tanchico viel. Die gedachte zou niet vanzelf bij hen opkomen, maar er viel niet te voorspellen wat ze zouden doen als een sul’dam hun opdroeg haar te helpen ontsnappen. De gewoonte om te gehoorzamen bleef sterk, in zowel Kara als Lemore.
Jillari zette grote ogen op toen ze Elayne zag, en ze liet zich onmiddellijk met een bons op haar knieën vallen. Ze probeerde zich op te rollen tot een bal, maar Kara greep haar bij de schouders en trok haar zachtjes weer overeind. Elayne deed moeite om haar afkeer niet te laten zien. En hoopte maar dat als het toch te zien was, iedereen zou denken dat het om het knielen en kruipen was. Dat was ook deels zo. Hoe kon iemand nu beteugeld willen worden? Ze hoorde Lini’s stem weer en huiverde. Je kunt de beweegredenen van een andere vrouw pas kennen als je een jaar lang haar gewaad hebt gedragen. Ze mocht branden als ze dat zou willen! ‘Dat is allemaal niet nodig,’ zei Kara. ‘Wij doen dit.’ Ze maakte een kniks, een niet erg sierlijke. Ze had nooit een dorp groter dan een paar honderd mensen gezien voordat de Seanchanen haar meenamen. Even later spreidde de roodharige vrouw haar eigen rokken nog onhandiger uit. Ze viel zelfs bijna om en bloosde diep. ‘Het spijt Jillari,’ fluisterde ze, en vouwde haar handen voor haar middel. Haar ogen hield ze nederig op de vloer gericht. ‘Jillari zal het proberen te onthouden.’
‘Ik,’ zei Kara. ‘Weet je nog wat ik je heb verteld? Ik noem jou Jillari, maar jij noemt jezelf “ik” of “mij”. Probeer het maar. En kijk me aan. Je kunt het wel.’ Ze klonk alsof ze een kind aanmoedigde. De Seanchaanse likte over haar lippen en keek Kara zijdelings aan. ‘Ik,’ zei ze zachtjes. En ze begon meteen te huilen. De tranen rolden sneller over haar wangen dan ze ze kon wegvegen. Kara omhelsde haar en maakte troostende geluiden. Ze leek zelf ook op het punt te staan te gaan huilen. Aviendha wipte ongemakkelijk van de ene voet op de andere. Niet vanwege de tranen – de Aiel, mannen én vrouwen, huilden onbeschaamd wanneer ze daar behoefte aan hadden – maar voor hen waren aanrakingen in het openbaar niet de gewoonste zaak van de wereld.
‘Waarom lopen jullie twee niet samen een stukje op,’ zei Reanne tegen de twee, met een troostende glimlach waardoor de fijne lijntjes om de hoeken van haar blauwe ogen zich verdiepten. Haar stem was hoog en mooi, geschikt om te zingen. ‘Ik haal jullie wel in, en dan gaan we samen eten.’ Ze maakten kniksen naar haar, Jillari nog steeds huilend, en Kara legde haar arm om de schouders van de kleinere vrouw. ‘Als u wilt, Vrouwe,’ zei Reanne voordat ze twee stappen hadden gezet, ‘kunnen we onderweg naar uw vertrekken praten.’
De vrouw had een kalm gezicht en ze legde geen bijzondere nadruk op haar woorden, maar Elaynes kaak verstrakte. Ze dwong zich die te ontspannen. Het had geen zin om koppig en dom te zijn. Ze was nat. En ze begon te rillen, hoewel je het nauwelijks koud kon noemen. ‘Een uitstekend voorstel,’ zei ze, en pakte haar doorweekte grijze rokken bijeen. ‘Kom mee.’
‘We zouden wat sneller kunnen lopen,’ mompelde Birgitte, niet zachtjes genoeg.
‘We zouden ook kunnen rennen,’ zei Aviendha, zonder enige poging zachtjes te praten. ‘Dan drogen we misschien wel op door de inspanning.’
Elayne negeerde hen en schreed op passende snelheid verder. Bij haar moeder zou het koninklijk schrijden worden genoemd. Ze wist niet zeker of het dat bij haar ook was, maar ze was niet van plan om door het paleis te rennen. Of zich zelfs maar te haasten. Als ze zich haastte, zou dat tien of misschien wel honderd verschillende roddels aanwakkeren, de een nog erger dan de ander. Er werd toch al te veel geroddeld. De ergste roddel was dat de stad op het punt stond te vallen, dat ze van plan was te vluchten voor het zover was. Nee, ze zou laten zien dat ze volkomen gerust was. Iedereen moest geloven dat ze vol vertrouwen was. Zelfs al was het maar een schijnvertoning. Anders kon ze zich net zo goed overgeven aan Arymilla. De angst om te verliezen was even vaak de oorzaak van verloren slagen als zwakte, en ze kon het zich niet veroorloven er ook maar één te verliezen. ‘Ik dacht dat de kapitein-generaal je op verkenning had gestuurd, Reanne.’