Выбрать главу

"Dood. Dat gedeelte van den schuur, waarboven hun kamertje was, is ingestort."

De arme meisjes waren zeker in de koffers hun spaarpenningen wezen zoeken. Hij vertelde mij even zacht, dat zij zich van een ladder bediend hadden, en die bij wijze van brug gebruikt hadden om het naburige gebouwtje te bereiken. Ik verzocht hem van dit alles niets te zeggen. Een koude stroom was mij over den rug gegleden. De dood had den voet in ons huis gezet.

Toen wij op onze beurt naar boven gingen, dachten wij er zelfs niet aan de lampen uit te blazen. De kaarten lagen nog op de tafel uitgespreid. Het water stond reeds een voet hoog in de kamer.

III.

Gelukkig was het dak sterk en de helling zacht. Door een klein venster, waarboven zich een soort afdakje bevond, klom men erop. Daardoor was het dat onze kleine familie vluchtte. De vrouwen gingen zitten. De mannen gingen het dak rond, tot aan de hooge schoorsteenen, om hun schuilplaats te verkennen. Uit het venster, waardoor wij zooeven naar boven geklommen waren, onderzocht ik den horizon naar alle windstreken.

"De hulp kan niet lang uitblijven," zei ik moedig. "De mannen van Saintin hebben schepen. Zij zullen zeker hierheen komen... kijk eens daar beneden, is dat geen lantaarn?"

Maar niemand antwoordde mij en Pierre, zonder eigenlijk goed te weten wat hij deed, stak zijn pijp aan en rookte zoo ruw, dat hij bij iederen trek een stuk van zijn pijpesteel afbeet. Jacques en Cyprien staarden met treurig gezicht in de verte, terwijl Gaspard, de vuisten ballende, over het dak bleef rondloopen, alsof hij een uitweg zocht. Aan onze voeten zaten de vrouwen bijeen gehurkt, sprakeloos, bibberend, het gelaat verbergende om niets meer te zien. Rose hief echter het hoofd op, wierp een blik om zich heen en vroeg:

"Maar de dienstboden, waar zijn die? Waarom komen die niet boven?"

Ik vermeed haar blik om geen antwoord behoeven te geven, doch zij zag mij lang en doordringend aan, terwijl zij herhaalde:

"Maar waar zijn de dienstboden toch?"

Ik keerde mij om, daar ik er tegen opzag haar een leugen op den mouw te spelden. Ik voelde dat de koude hand des doods ook onze vrouwen en dochters aanraakte. Zij begrepen mij. Marie richtte zich op, zuchtte diep en viel daarop weder neer, in tranen losbarstende. Aimée had haar beide kinderen in haar rokken verborgen, als wilde zij ze zoo beschermen. Véronique, het gelaat in de handen, bewoog zich niet meer. Tante Agathe zelfs, doodsbleek, maakte het teeken des kruises en prevelde onophoudelijk Pater's en Ave's.

Om ons heen won het schouwspel echter in vreeselijke schoonheid en kracht. 't Was een maanlooze hemel, doch de lucht was als met sterren bezaaid en van een zóó helder blauw, dat zij de ruimte vulde als met een blauw licht. Het scheen dat de schemering voortduurde, zoo klaar en helder was de horizon.

En onder dezen heerlijken hemel strekten de oneindige wateren zich uit, schitterend blank, als glimlachend over de eigen glans, een phosphorieke gloed die kleine vlammen deed branden op iederen golf. Men kon van de aarde niets meer zien; de vlakte was verzwolgen door het water. Er waren oogenblikken dat ik het gevaar vergat. Aan de kust te Marseille had ik eens de zee gezien en ik was betooverd geweest door hare schoonheid.

"Het water stijgt, het water stijgt," herhaalde mijn broeder Pierre, tusschen zijn tanden nog altijd den pijpesteel vermorzelend; het vuur was in het pijpje zelf echter gebluscht.

Het water was het dak tot op een meter genaderd. De wind stak meer op; met de kalmte was het gedaan. Wanneer het nog iets steeg, zouden wij door den heuvelrug, die ons nu nog beschutte, niet meer gedekt zijn. In minder dan een uur werd het water dreigend en kreeg het een valsch gelen gloed. Het stormde op het huis aan; tonnen, stukken hout en hoopen gras medevoerende. Nu en dan hoorden wij hoe in de verte de muren werden gebeukt en gerammeid. De populieren braken met een ijzig gekraak, huizen stortten in, alsof 't karren steenen waren, omgekeerd aan den kant van den weg.

Jacques, wiens hart verscheurd werd onder de klachten der vrouwen, riep uit: "Wij kunnen hier niet blijven. Wij moeten wat probeeren .... Vader, ik smeek u, laten wij 't een of ander beproeven.

"Ja, ja, er moet wat beproefd worden."

Maar geen van allen wisten we eigenlijk wat.

Gaspard bood aan Véronique op zijn rug te nemen en haar zwemmende te redden. Pierre sprak van een vlot maken. Dat was dwaasheid natuurlijk. Cyprien eindelijk zeide:

"Als wij de kerk slechts konden bereiken."

Met zijn vierkanten toren stak de kerk hoog uit boven het water.

Door zeven huizen waren wij van haar gescheiden.

Onze hoeve, de eerste van het dorp, grensde aan een hooger gebouw, dat op zijn beurt weer tegen een naburig huis leunde. Misschien zou men over de daken inderdaad de sacristie en van daar de kerk kunnen bereiken. Reeds hadden verscheidene dorpsbewoners er een toevlucht gezocht; de naburige daken waren tenminste ledig en wij hoorden uit den toren het geluid van stemmen tot ons doordringen. Hoeveel gevaren waren echter aan dien tocht verbonden!

"'t Is onmogelijk," zei Pierre. "Het huis der Raimbeau's is te hoog. Wij zouden ladders noodig hebben om het te beklimmen."

"Toch wil ik het eens probeeren," zeide Cyprien. "En ik kom terug als het niet gaat. Als het mij gelukt gaan wij allen en zullen wij de vrouwen dragen."

Ik liet hem gaan. Hij had gelijk. Men moest zelfs het onmogelijke beproeven. Door middel van een ijzeren haak, vastgemaakt in den schoorsteen, gelukte het hem op het dak van het naburige huis te klimmen. Het hoofd opheffende bespeurde zijne vrouw Aimée plotseling, dat hij verdwenen was en riep uit: "Waar is hij? Ik wil niet dat hij ons verlaat. Wij behooren bij elkaar, wij zullen ook samen sterven."

Toen zij hem op het naaste dak bespeurde, vloog zij over de pannen heen, zonder de kinderen los te laten, uitroepende:

"Cyprien, wacht mij. Ik kom bij je, ik wil met je sterven."

En zij bleef voortgaan. Tevergeefs boog hij zich voorover en bezwoer haar terug te keeren, zeggende dat hij terugkwam en dat het voor ons aller welzijn was, wat hij deed. Zij scheen hem niet te begrijpen, schudde het hoofd en herhaalde: "Ik kom bij je, ik kom bij je. Wat er ook gebeurt, ik ga met je."

Hij moest de kinderen van haar aannemen en daarna haar behulpzaam zijn bij 't opstijgen. Wij konden al hun bewegingen op den nok van 't huis volgen. Zij vorderden langzaam. De beide kinderen, die schreiden, had zij weer in haar armen genomen: bij iederen pas keerde hij zich om, om haar te ondersteunen.

"Breng haar in veiligheid en kom dan dadelijk terug!" riep ik hem toe.

Ik zag hem de hand bewegen, doch het gebruisch van het water maakte het onmogelijk zijn woorden te verstaan. Weldra zagen wij hem niet meer. Zij waren op het andere huis, lager dan het eerste afgedaald. Na verloop van vijf minuten verschenen zij op het derde, welks dak zeer steil moest zijn, daar zij zich op de knieën langs de goot voortbewogen. Een plotselingen angst overviel mij. Ik zette de handen voor den mond en schreeuwde uit alle macht: "keer terug, keer terug!"

En allen, Pierre, Jacques, Gaspard, schreeuwden hun eveneens toe terug te keeren. Een oogenblik deden onze stemmen hun stilhouden. Toen zetten zij hun gevaarlijken tocht voort.

Thans bevonden zij zich bij den draai van de straat, vlak voor het huis der Raimbeau's, een hoog gebouw, dat zeker drie meter boven de andere uitstak. Een oogenblik aarzelden zij.

Cyprien klom vervolgens met de vlugheid van een kat tegen de schoorsteenpijp op. Aimée, die had moeten beloven, hem te wachten, bleef met de kinderen op het dak achter. Wij konden haar duidelijk onderscheiden, de kinderen tegen haar borst aandrukkende, zwart afstekende tegen den lichten hemel. Van dat oogenblik af, begon de reeks van ongelukken.

Het huis der Raimbeau's, oorspronkelijk tot werkplaats bestemd, was licht gebouwd. Ten overvloede stond het juist op den wind en meende ik dat het beefde en schudde bij de stooten van 't water; met beklemd hart volgde ik Cyprien, terwijl hij het dak overstak.