Выбрать главу

Plotseling deed zich een vreeselijk gerommel hooren. De maan kwam te voorschijn, een ronde maan, eenzaam hangende aan den hemel, en wier geel licht het onmetelijke meer verlichtte met den bleeken gloed eener lamp. Geen enkele bijzonderheid van den ramp ontging ons.

Het huis der Raimbeau's stortte in.

Een ontzaglijke wanhoopskreet rees uit ons op, toen wij Cyprien zagen verdwijnen. Een oogenblik zagen wij niets dan een groote opspatting van water, waaronder het dak verdween, toen werd alles weer stil, het water herkreeg zijn gladde oppervlakte; alleen lag daar nog als een zwart gat het karkas van het ingevallen huis; balken en latwerk wild dooreen geworpen. En tusschen die balken scheen zich een lichaam te bewegen, iets levends, dat bovenmenschelijke krachten inspande.

"Hij leeft!" riep ik uit. "God zij gedankt! Hij leeft! .. Zie daarboven dat licht dat de maan op het water werpt!"

Een zenuwachtige lach weerklonk. Wij klapten van vreugde in onze handen, alsof wij verblijd waren over onze eigen redding.

"Hij zal wel weer bovenkomen," zeide Pierre.

"Ja zeker", voegde Gaspard er bij, "zie hij beproeft den balk aan den linkerkant te grijpen."

Maar ons lachen verstomde. Wij wisselden geen woord meer; de keel werd ons door de angst als toegesnoerd. Wij begrepen den vreeselijken toestand, waarin Cyprien verkeerde. Bij het instorten van het huis waren zijn voeten tusschen twee balken beklemd geraakt, en hij hing nu, zonder zich los te kunnen maken, met het hoofd naar beneden, slechts een halve handbreedte boven het water. Dat was een verschrikkelijke doodstrijd. Op het dak van 'n naburig huis stond Aimée nog altijd overeind, haar twee kinderen in de armen geklemd. Een zenuwschok doortrilde haar. Zij stond daar, den dood van haar echtgenoot voor oogen, geen oogenblik haar blikken van het vreeselijk tooneel losmakende dat zich een paar meter onder haar afspeelde. Een wild gehuil steeg uit haar borst op, als van een hond, die dol dreigt te worden van pijn.

"We kunnen hem toch zoo niet laten sterven", zei Jacques. "Wij moeten naar beneden."

"Misschien zouden wij langs de balken af kunnen dalen om hem zoo te bevrijden," voegde Pierre er bij.

En zij spoedden zich naar het naaste dak, toen eensklaps het tweede huis instortte. De weg was nu geheel versperd. Een afgrijselijke huivering beving ons. Werktuigelijk grepen wij elkaars handen en drukten ze of wij ze verbrijzelen wilden, zonder onze blikken van het vreeselijk tooneel af te wenden.

Cyprien had eerst beproefd zich op te richten. Met buitengewone krachtsinspanning was het hem gelukt zich van het water verwijderd te houden, zijn lichaam in een schuine richting brengende. Die houding was echter al te vermoeiend. Toch worstelde hij nog en poogde zich vast te hechten aan de balken; hij sloeg de handen om zich heen om te voelen of er niets was waaraan hij zich kon optrekken. Ziende dat er niet te worstelen viel, gaf hij zich over, liet zich ruggelings vallen en bleef bewegingloos hangen. 't Duurde lang voor de dood kwam. Zijn haren raakten even het water aan, dat langzaam steeg. De verkoeling moést hij in zijn hersenen wel voelen. Een eerste golf bedekte hem het voorhoofd, een tweede sloot hem zijn oogen. Langzaam zagen wij zijn hoofd verdwijnen.

De vrouwen aan onze voeten, hadden het gelaat in de handen verborgen. Wij zelf waren op de knieën gevallen, de armen uitgestrekt, weenend, smeekbeden fluisterend. En op het andere dak stond Aimée nog altijd overeind met hare twee kinderen, afgrijselijk huilende in den nacht!

IV.

Ik weet niet hoe lang wij in dezen toestand zijn gebleven. Toen ik weer meester over mijzelf werd was het water nog meer gerezen. Op 't oogenblik bereikte het reeds de daken, ons dak was niet meer dan een klein eiland, omgeven door de oneindigheid van het water. Rechts en links waren de huizen ingestort en strekte zich de onmetelijke zee uit.

"Wij drijven", murmelde Rose, die zich krampachtig aan de pannen vasthield.

En inderdaad hadden wij een gewaarwording alsof wij bewogen, alsof het dak losgemaakt op het water dobberde als een boot. Wanneer wij onze oogen echter op den onbeweeglijken kerktoren richtten, bespeurden wij dat wij ons nog aan dezelfde plaats bevonden, te midden van het onstuimig gerol der golven.

Thans begon het water den aanval. Tot nog toe had het zich bewogen in de richting der straat; de ruïnes die het thans den doortocht belemmerden, deden het terugvloeien. Nu werd het een ongeregelde aanval. Nauwelijks kwam een plank of een balk in het bereik der golven, of zij werden opgenomen en met ontzettende kracht tegen het huis geslingerd. En de golven lieten hen niet los, neen, zij trokken ze terug om er nog eens de muren mede te rammeien, regelmatig en geweldig. Tien, twaalf balken werden soms tegelijk aan alle kanten tegen ons aangeslingerd. Het water huilde, het schuim spatte om onze voeten. Wij hoorden het doodsgerochel van het volgeloopen, in zijn gebinten reeds krakende huis. Soms, als de aanval wat al te wild was geweest, meenden wij dat het met ons gedaan was, dat de muren vaneen scheurden en ons overleverden aan de woede der rivier.

Gaspard had zich op den rand van het dak gewaagd. Met zijn gespierde worstelaarsarmen greep hij een balk.

"Wij moeten ons verdedigen," riep hij uit.

Jacques beproefde een langen stok in zijn vaart te grijpen. Pierre hielp hem. Ik zelf verwenschte den ouderdom, die mij krachteloos gemaakt had als een zwak kind.

Men begon de verdediging, een zinneloos duel, drie mannen tegen den machtigen stroom.

Gaspard wachtte met zijn balk de stukken hout af, welke het water met geweld tegen den muur poogde te slingeren en brak met een ruwen stoot, op korten afstand, hun kracht. Soms echter was de schok zóó hevig, dat hij omgeworpen werd. Naast hem beproefden Pierre en Jacques met hun langen stok hetzelfde doel te bereiken. Een uur ongeveer hielden ze dezen ongelijken strijd vol. Langzamerhand echter lieten zij den moed zakken, vloekende en het water verwenschende. Gaspard bracht de golven steeds degenstooten toe, doch zij rolden voort, onverdragelijk kalm, zonder één zichtbare wonde. Jacques en Pierre strekten zich doodelijk vermoeid op het dak uit, terwijl Gaspard, in een laatste poging, zich door de golven zijn balk liet ontrukken, die op zijn beurt den aanval tegen ons begon. Er was geen vechten tegen.

Marie en Véronique waren elkander in de armen gevallen. Zij herhaalden aldoor, op hartverscheurenden toon, dezelfde woorden, welke ik nog onophoudelijk in mijn ooren hoor weerklinken:

"Ik wil nog niet sterven! Ik wil nog niet sterven!"

Rose sloot beide in haar armen. Zij poogde haar te troosten, haar gerust te stellen, doch zijzelven, het bleeke hoofd opheffend, riep ondanks zichzelf:

"Ik wil nog niet sterven!"

Alleen tante Agathe zei niets. Zij bad zelfs niet meer en haar handen vergaten het slaan van een kruis. Half wezenloos liet zij haar blikken ronddwalen; als zij echter de mijne ontmoetten, poogde zij nog te glimlachen.

Nu besproeide het water zelfs de pannen. Geen hulp was meer te verwachten. Aldoor hoorden wij een klank van stemmen, van den kant der kerk; twee lantaarns waren een oogenblik in de verte zichtbaar geweest; een oneindige stilte was echter weder over alles neergedaald en de wateren stuwden meedoogenloos de gele golven voort. De bewoners van Saintin, die schepen hadden, waren zeker voor ons door den stroom verrast.

Gaspard bleef echter nog aldoor het dak rondwandelen. Plotseling riep hij ons en zei:

"Wacht!... Help mij eens en hou mij vast."

Hij was weer een stok machtig geworden en bespiedde thans een groote zwarte massa, die langzaam op het huis aandreef. Het was het reusachtige dak van den een of anderen schuur, uit stevige planken samengesteld, dat de golven in zijn geheel hadden wegerukt, op ons afkomende als een vlot. Toen dit dak eenmaal binnen zijn bereik was, hield hij 't met zijn stok tegen, voelende dat hij medegesleurd werd, riep hij ons toe hem vast te houden. Wij hadden hem om het middel en stonden stevig. Eenmaal in den stroom komende, dreef het van zelf tegen ons aan en wel met zoo'n schok, dat wij vreesden het uit elkaar te zien vallen. Dapper sprong Gaspard op dit vlot, dat het toeval ons toezond. Hij liep er over in alle richtingen om zich van de soliditeit te overtuigen, onderwijl Jacques en Pierre hem bij de hand vasthielden.