Vroolijk riep hij uit:
"Grootvader, wij zijn gered...... Laten de vrouwen niet meer schreien! ...... 't Is een echt vlot, kijk, mijn voeten blijven volkomen droog, 't Zal ons best houden. Wij zullen er beter zijn dan op het dak." Niettemin vond hij het raadzaam de stevigheid wat te vergrooten. Hij greep de ronddrijvende balken, bond ze met de touwen aan elkaar, die Pierre bij toeval bij zich had gestoken, toen hij beneden de kamers voor 't laatst had doorzocht. Hij viel zelf in 't water, doch op den kreet die ons ontsnapte, antwoordde hij met luiden lach. Het water kende hem. Hij zwom de Garonne een mijl ver af. Weer op het dak geklommen, schudde hij zich af en riep:
"Vooruit, laten wij geen tijd verliezen, maar ons dadelijk inschepen."
De vrouwen waren op de knieën gevallen. Gaspard moest Véronique en Marie naar het midden van het vlot dragen, waar hij haar neerzette. Rose en tante Agathe lieten zichzelve langs de pannen afglijden en plaatsten zich naast de jonge meisjes. Op dit oogenblik zag ik den kant van de kerk uit. Aimée stond daar nog altijd. Zij leunde nu met den rug tegen een schoorsteen, hare kinderen in de hoogte houdende met uitgestrekte armen, daar het water reeds aan haar middel was gestegen.
"Houdt u nu goed grootvader," riep mij Gaspard toe. "Wij zullen haar in 't voorbijgaan meenemen, dat beloof ik u."
Pierre en Jacques waren eveneens op het vlot geklommen. Op mijn beurt sprong ik er ook op. Het boog een beetje naar éénen kant over, doch in werkelijkheid was het groot genoeg om ons allen te dragen. Gaspard was eindelijk de laatste, die het dak verliet en ons voorstelde de stokken te nemen, welke hij tot riemen had gevormd. Hij zelf had een bijzonder langen genomen, waarvan hij zioh met groote handigheid bediende. Wij lieten ons gaarne door hem bevelen. Op zijn commando zetten wij allen de stokken tegen het dak om af te duwen. Het was echter of het vlot aan het dak was vastgehecht. Ondanks al onze krachtsinspanning gelukte het ons niet het los te maken. Bij elke nieuwe poging voerde de stroom ons met kracht naar het huis terug. Dit was wel een van de gevaarlijkste manoeuvres, daar de schok iederen keer de planken dreigde te doen losgaan.
En opnieuw voelden wij onze kleinheid en onze onmacht.
Wij dachten gered te wezen en zagen dat wij nog altijd aan de rivier waren overgeleverd. Ik betreurde het dat de vrouwen zich niet op het dak bevonden; ieder oogenblik vreesde ik ze te zien neergeworpen in het water, te zien voortgesleurd door de onstuimige golven. Toen ik er evenwel van sprak onze oude schuilplaats weder op te zoeken, riepen allen uit:
"Neen, neen, laten wij nog eens probeeren! Wij sterven nog liever hier!"
Gaspard lachte niet meer. Wij hernieuwden onze pogingen, met verdubbelde kracht op de stokken drukkende. Pierre bedacht eindelijk om weer op het dak te klimmen en met behulp van een touw naar links te trekken; op die wijze hoopte hij ons buiten bereik van den stroom te brengen. Toen sprong hij weer op het vlot en een paar duwen met de stokken deden ons werkelijk de ruimte winnen. Gaspard herinnerde zich echter de belofte, welke hij mij gedaan had, van onze arme Aimée te gaan halen, wier klagend geluid niet ophield. Om dat ten uitvoer te brengen, moesten wij de straat oversteken en in den verschrikkelijken stroom, aan wiens armen wij juist ontsnapt waren, weder terecht komen. Hij vroeg mij met den blik om raad. Ik wist niet wat ik doen moest, alles draaide voor mijn oogen. Acht menschenlevens gingen wij in de waagschaal stellen. Toch, als ik een oogenblik aarzelde, was het te laat.
"Zeker, zeker", zeide Gaspard. "Wij kunnen haar daar onmogelijk laten".
Hij boog het hoofd zonder een woord te spreken en begon met zijn stok te sturen langs de overblijfselen der huizen. Wij voeren langs het naburige gebouw en over onze stallen. Toen wij evenwel in de straat kwamen, ontsnapte ons een kreet. De stroom, wiens armen ons weder vastgrepen, sleurde ons opnieuw mee en slingerde ons tegen ons huis. Dit alles was het werk van een paar seconden. Als een blad rolden wij om en zoo snel, dat onze angstkreet werd gesmoord in den schok van het vlot tegen de pannen. De planken scheurden los en dreven weg, terwijl wij allen terecht kwamen in den woedenden stroom.
Wat er verder gebeurde, weet ik niet. Ik herinner mij alleen nog, dat ik onder mijn val tante Agatha op het water zag liggen, drijvende op haar rokken; ik zag haar verdwijnen, het hoofd naar achteren, zonder zich te verroeren.
Een vreeselijke pijn deed mij de oogen openen. Het was Pierre die mij bij de haren tegen de pannen optrok. Ik lag daar, verstomd toeschouwende.
Pierre wierp zich opnieuw in de golven en ik verwonderde mij plotseling Gaspard te zien opduiken op de plaats waar hij verdwenen was, de jonge man had Veronique in de armen. Toen hij haar naast mij gelegd had, sprong hij opnieuw te water en bracht Marie boven, wier gelaat wasbleek was en zoo strak en onbeweeglijk, dat ik haar dood waande. Toen ondernam hij zijn tocht voor de derde maal. Dezen keer zocht hij echter tevergeefs. Pierre voegde zich bij hem. Zij spraken tegen elkander en deden elkaar aanwijzingen, die ik niet verstond. Toen zij uitgeput weer op dak klommen, riep ik uit:
"En tante Agathe, Jacques en Rose?"
Zij schudden het hoofd. Groote tranen stonden in hun oogen. Uit de weinige woorden, welke zij mij zeiden, begreep ik dat Jacques' hoofd verbrijzeld was door den schok van een balk. Rose had zich aan het lijk van haar man vastgeklemd en was door hem mee in de diepte gesleurd. Tante Agathe was niet meer boven gekomen.
Wij vermoedden dat haar lichaam, door den stroom meegevoerd, het huis beneden ons door een open venster was binnengedreven.
Mij oprichtende zag ik naar het dak, waar Aiméé eenige minuten tevoren, zich nog krampachtig had staande gehouden. Het water steeg aldoor. Aimée huilde niet meer. Ik zag alleen haar verstijfde armen nog boven het water uitsteken, waarmede zij de kinderen voor den ondergang had hopen te redden. Toen verdween alles, het water sloot zich boven haar. En over dat alles goot de maan een bleeken lichtgloed.
Nu waren wij nog maar met ons vijven op het dak. Het water liet ons ter hoogte van den nok nog slechts een smallen strook over. Een der schoorsteenen was reeds ingestort. Wij moesten de in zwijm gevallen Véronique en Marie bijna overeind houden, wilden wij niet dat het water hare voeten bevochtigde. Eindelijk kwamen zij weer bij en onze angst werd grooter toen wij haar zoo doornat en bibberend zagen, aldoor roepende dat zij niet wilden sterven. Wij stelden ze gerust, zooals men kinderen geruststelt, zeggende dat zij niet sterven zouden, dat wij den dood wel zouden verhinderen aan haar leven te komen. Zij geloofden ons echter niet en voelden maar al te goed dat ook haar einde naderde. Iederen keer dat het woord "sterven" over haar lippen kwam, begonnen hare tanden te klapperen en deed de angst haar elkander in de armen vallen. Dat was het einde. Van het verwoeste dorp om ons, stond hier en daar nog een stuk muur overeind. Alleen de kerk verhief haar toren ongerept boven het water, en een stemmengeruisch van personen, die daar in veiligheid waren, drong gestadig tot ons door. In de verte dreunde het zware geklots van het water. Wij hoorden zelfs het instorten der huizen niet meer, vallende met het geluid van wagens met steenen, die plotseling worden leeggestort. Het was een algeheele verlatenheid, een schipbreuk in volle zee, op duizend mijlen afstands van de kust.
Een oogenblik meenden wij ter rechterzijde 't geluid van riemen te vernemen. Men zou gemeend hebben een zachten, gelijkmatigen slag, die al duidelijker zich deed hooren. O, welk een heerlijke muziek vol blijde verwachting, hoe richtten wij ons allen op om die ster van hoop te zien dagen! Wij hielden onzen adem in. Doch wij bespeurden niets. De gele watervlakte strekte zich rondom ons uit, hier en daar gevlekt door schaduwvlakken, doch geen dezer zwarte stippen, kruinen van boomen of overblijfselen van ingestorte muren, bewoog zich.