"Gij zult kou vatten, lieve", mompelde mijnheer Chabre, wien de groote zweetdruppels van het gelaat vielen.
"Ik zal het water uitkomen, beste", gaf zij ten antwoord.
Zij deed dit inderdaad, en liep haastig met behulp van een ketting langs de hellende steenen van den zeebreker op. Hector had zich voorgenomen haar daarbij gade te siaan. Maar toen hij het gedruisch der van haar afstervende regendroppelen vernam, en het hoofd ophief, bevond zij zich reeds boven, in hare ochtendjapon gewikkeld. Hij droeg zulk een verbaasde uitdrukking van teleurstelling, dat zij glimlachte en even rilde; zij rilde alleen, omdat zij wel wist hoe betooverend zij was, zooals zij daar huiverend, lang als zij was en terwijl hare sierlijk gedrapeerde gestalte tegen den hemel uitkwam.
De jonge man was wel verplicht afscheid te nemen.
"Tot het genoegen u weer te zien, mijnheer", zeide de echtgenoot.
III.
De Chabre's hadden te Piriac de eerste verdieping gehuurd eener groote woning, wier vensters op zee uitzagen. Aangezien men op het dorp slechts armoedige herbergen vond, hadden zij eene vrouw der streek moeten huren, die voor hen kookte. Zij maakte al een heel zonderling kostje voor hen gereed: gebraden vleesch dat bijzonder veel op steenkool geleek en sauzen, zoo onheilspellend van kleur, dat Estella vrij wat liever brood at. Maar, zooals mijnheer Chabre zeide, men was daar niet gekomen om zich eens te goed te doen. Hijzelf raakte trouwens ternauwernood vleesch of saus aan. Van ochtend tot avond propte hij zich vol met schelpvisch, met heel de gewetenstrouw van iemand die een geneesmiddel inneemt. Het ergste was, dat hij die hem onbekende dieren, met hunne grillige vormen, verfoeide, gewoon als hij altijd was aan een burgerlijken pot, en flauwe smakelooze schotels. Hij hield kinderachtig veel van zoeten wijn. De schelpvisch deed zijn verhemelte branden. Zij waren zoo zout, zoo gepeperd, zij hadden zulk een gekruiden, sterken smaak, dat hij niet na kon laten gezichten te trekken als hij ze at; maar zoo noodig zou hij zelfs schelpen hebben verzwolgen, zoo groot was zijn verlangen vader te worden.
"Lieve gij eet er niet van!" riep hij Estella dikwijls toe.
Hij eischte van haar dat zij er evenveel van zou eten als hijzelf. Hij beweerde dat dit noodzakelijk was om een goeden uitslag te verkrijgen. En dan begonnen zij het oneens te worden. Estella verklaarde dat Guirand niet van haar gesproken had, maar hij antwoordde steeds dat het niet meer dan logisch was dat zij zich beiden aan het voorschrift zouden onderwerpen. Een onweerstaanbare glimlach plooide zachtjes het kuiltje in haar kin. Zij zeide echter niets, daar zij er niet van hield iemand te kwetsen. Nadat zij een oesterbank ontdekt had, was zij er zelfs toe overgegaan om bij elk maal een twaalftal te eten. Het was niet omdat zij persoonlijk behoefte aan oesters had, maar zij hield er dol veel van.
Te Piriac leidde men een eentonig leven en Estella, die aan het gewoel van Parijs gewoon was, zou zich doodelijk verveeld hebben, indien Hector geëindigd was met hen dagelijks te bezoeken. Ingevolge van eene wandeling, die zij samen langs de kust maakten, was hij zeer bevriend met mijnheer Chabre geraakt. In een oogenblik van ontboezeming, vertrouwde mijnheer Chabre den jongen man het doel hunner reis toe, ofschoon hij zorg droeg, de meest kiesche woorden uit te zoeken, ten einde de reinheid van dien schuldelooze niet te kwetsen. Nadat hij hem op wetenschappelijke wijze uitgelegd had waarom hij zooveel schelpvisch at, zag Hector, die vergat te blozen, hem verstomd van hoofd tot voeten aan, zonder er aan te denken zijne verbazing te verhelen voor het feit, dat een onzer behoefte kon hebben aan een dergelijk dieet. Den volgenden dag kwam hij echter aanzetten met een mandje vol zeekrabbetjes, die de voormalige graanhandelaar met eene uitdrukking van dankbaarheid aangenomen had. En zeer behendig in het visschen zijnde, en al de rotsen der kust kennende, kwam hij, sedert dien, nooit meer aan zonder schelpvisch mede te brengen. Hij liet hem prachtige mosselen eten, die hij bij laag water oprapen ging; oesters, die hij met de punt van een mes van de rotsen losmaakte; allerhande beesten, waaraan hij uitheemsche namen gaf, en die hijzelf nooit geproefd had. Mijnheer Chabre, die opgetogen was, dat hij geen penning meer behoefde uit te geven, putte zich uit in dankbaarheid.
Hector vond thans altijd een voorwendsel om zich bij hen aan te melden. Zoovaak hij met zijn mandje aankwam en Estella ontmoette, voegde hij haar denzelfden volzin toe:
"Ik breng schelpvisch voor mijnheer Chabre."
En beiden begonnen te glimlachen, met half dichtgeknepen, glinsterende oogen. De schelpvisch van den heer Chabre vermaakte hen. Van dit oogenblik af, vond Estella Piriac allerliefst. Dagelijks na afloop van haar bad, maakte zij eene wandeling met Hector. Haar echtgenoot volgde hen op een afstand, want zijne beenen wogen zwaar als lood, en zij liepen niet zelden te vlug voor hem. Hector hield haar staande voor de prachtige vijgeboomen, met de breede harige leeren bladeren, die in de tuinen groeiden en hunne takken over de lage schuttingen uitstrekten. Zij drongen de nauwste steegjes binnen, en bogen zich over den rand der putten heen, in de diepte waarvan zij hun eigen lachend beeld weerkaatst zagen door het heldere water, dat even wit als spiegelglas was; terwijl achter hen aan, mijnheer Chabre zijn schelpvisch voortdroeg, beschut door het groene percaline van zijn parasol, zijn onveranderlijke tochtgenoot.
Den eersten Zondag meende Estella naar de Mis te moeten gaan. In Parijs begaf zij zich nooit naar de kerk. Maar buiten leverde de mis een afwisseling op, en een gelegenheid om toilet te maken en menschen te zien. Zij trof er trouwens Hector aan, die bezig was in een reusachtig gebedenboek met versleten band te lezen. Hij hield niet op, haar over zijn boek heen aan te staren. Zijn lippen waren ernstig geplooid, maar zijne oogen schitterden zoo, dat men er een glimlach in raadde. Bij het uitgaan der kerk bood hij haar den arm aan, om het kleine kerkhof over te steken, dat het gebouw omringt. Dien middag, na de vesper, had men een ander schouwspel, een processie naar een Christus, dien men aan het eind van het dorp had aangebracht. Voorop liep een boer, met een violetkleurig, goud doorstikt zijden banier, aan een roode stok. Dan volgden twee lange reeksen van vrouwen op behoorlijken afstand van elkander. De priesters gingen in het midden, een pastoor, een kapelaan en de gouverneur van een naburig slot, alle drie uit volle borst zingende. Ten slotte, achter een witte banier, die gedragen werd door een stevig meisje met verbrande armen, trippelde de stoet der geloovigen langzaam voort, als een ongeregelde kudde, onder een luid geklots van klompen.
Toen de processie langs het havenhoofd heenkwam, teekenden de banieren en de witte mutsen der vrouwen zich in de verte af tegen het schelle blauw der zee, en nam die langzame optocht in den zonneschijn iets zeer reins aan.
Estella voelde zich bijzonder door het kerkhof verteederd. Gewoonlijk hield zij niet van weemoedige zaken. Den dag van haar aankomst had het haar een rilling aangejaagd al die graven te zien, die zich onder haar venster uitstrekten. De kerk stond op het havenhoofd, omgeven van de kruisen, wier armen zich naar de onmetelijkheid van het water en den hemel uitbreidden; en gedurende de stormachtige nachten woedde de zeewind in dat woud van zwarte planken. Maar zij was spoedig gewoon geraakt aan dien rouw, zooveel vroolijke rust ging er van dien kleinen doodenakker uit. De afgestorvenen schenen er te glimlachen, te midden der levenden, die hen zoo dicht omringden.
Op zekeren avond, dat Estella aan Hector's arm huiswaarts keerde, voelde zij den lust in zich oprijzen deze verlaten plaats te betreden. Mijnheer Chabre vond dien inval al te dichterlijk en verzette er zich tegen door zelf den dijk over te gaan. Zij was verplicht den arm van den jongeling los te laten, zoo smal was het laantje. Men hoorde haar gewaad te midden van de hooge grashalmen ruischen. De geur der bremstruiken was zoo sterk, dat de verliefde poesjes niet op de vlucht togen, maar half bedwelmd onder het groen bleven schuilen. Op het oogenblik dat zij in de schaduw der kerk kwamen, voelde zij dat Hector de hand om haar middel sloeg. Zij ontstelde en slaakte een kreet.