"Het is dwaas!" zeide zij, zoodra zij weder uit de schaduw traden, "Ik meende dat een schim mij mede trok".
Hector begon te lachen en meende eene opheldering te moeten geven.
"O! het was zeker een tak, de eene of andere bremstruik, die uwe japon zal hebben aangeraakt!"
Zij bleven stilstaan, wierpen een blik op de kruisen om hen heen, verteederd door die diepe rust van den dood; en zonder meer een woord te zeggen, verwijderden zij zich, zeer ontroerd.
"Gij zijt bang geweest, ik heb u hooren schreeuwen", zeide mijnheer Chabre. "Dat is uw verdiende loon!"
Als het water hoog stond, ging men bij wijze van verstrooiïng de sardineschuiten zien binnenloopen. Zoodra een schip koers naar de haven zette, verwittigde Hector het echtpaar daarvan. Maar reeds na het zesde vaartuig, had mijnheer Chabre verklaard dat het altijd dezelfde vertooning was. Estella scheen daarentegen het schouwspel niet moede te worden, en vond er steeds grooter behagen in zich naar den zeebreker te begeven. Men moest dikwijls hard loopen. Zij sprong over de groote, losgewoelde steenen, en liet hare rokken, die zij met de eene hand vast hield om niet te vallen rondfladderen. Als zij aankwam, was zij half verstikt, bracht zij de handen aan hare borst, en wierp zij het bovenlijf achterover, om weer op adem te komen. En Hector vond haar betooverend aldus, met de verwarde lokken, de vermetele uitdrukking en hare jongensachtige manieren. Maar reeds lag de schuit stil, en brachten de visschers de korven sardines naar boven; de visschen verkregen in den zonneschijn een zilverglans, er waren er bij die blauw schenen, anderen weer getint als safieren of als lichtkleurige robijnen. De jonge man gaf dan steeds dezelfde uitlegging: elke mand bevatte duizend sardines; de duizend sardines vertegenwoordigden eene waarde, die elken morgen bepaald werd, al naar gelang dat de vangst mee of tegen was geloopen, en de visschers verdeelden onder elkander de koopsom, nadat zij er eerst een derde van hadden afgestaan aan den eigenaar van den schuit. Daarna volgde het pekelen, dat onmiddellijk plaats had, in tonnen met gaten, opdat het water van den pekel weg zou kunnen loopen. Maar van lieverlede toch, begonnen Estella en haar metgezel de sardines te verwaarloozen. Zij gingen ze nog zien, maar gunden er geen blik meer aan. Zij liepen er in allerijl heen, en keerden heel langzaam en als afgemat weder, terwijl zij zwijgend op de zee tuurden.
"Waren de sardines mooi?" vroeg mijnheer Chabre telkens, als zij terugkwamen.
"Ja, heel mooi", gaven zij ten antwoord.
Des Zondags had men te Piriac het schouwspel van een bal in de open lucht. De knapen en meisjes der streek, draaiden uren lang, met ineengestrengelde handen, in het rond, onder het herhalen van hetzelfde lied op éénen denzelfden doffen, maar zeer gelijkmatigen toon. Die ruwe stemmen, die zich te midden van de schemering verhieven, namen op den langen duur eene wilde bekoorlijkheid aan. Estella, die op het strand was gezeten en Hector aan hare voeten had, luisterde toe, weldra geheel verdiept in droomen. De zee klom zachtjes voort, met een luid liefkoozend gedruisch. Als de golven op het strand aanspoelden, was het als plotseling, en stierf met het terugtrekkende water de kreet weg in een klagend gemurmel van bedwongen liefde. De jonge vrouw verlangde er naar aldus bemind te worden, door een reus, die zij in een kleinen knaap zou herschapen.
"Gij moet u zeker vervelen te Piriac, liefste?" vroeg mijnheer Chabre nu en dan aan zijn vrouw.
En zij haastte zich te antwoorden:
"Neen, waarlijk niet, dat verzeker ik u".
Na verloop van veertien dagen, wilde mijnheer Chabre, die zich doodelijk verveelde, naar Parijs terugkeeren. Hij beweerde dat de schelpvisch reeds moest hebben gewerkt. Maar zij kwam daartegen op.
"O! beste, gij hebt er nog niet genoeg van gegeten. Ik weet immers wel dat gij er nog meer behoeft".
IV.
Op zekeren avond zeide Hector tot het gezin:
"Wij zullen morgen een hoogen vloed hebben.... Wij zouden dan op de garnalenvangst kunnen gaan".
Dit voorstel scheen Estella bijzonder toe te lachen. Ja, ja, men moest garnalen gaan visschen! Sedert lang had zij van dit uitstapje gedroomd. Mijnheer Chabre kwam er tegen in verzet. Vooreerst, ving men nooit iets, en in de tweede plaats was het veel eenvoudiger voor tien stuiver de vangst eener vrouw der streek te gaan koopen, zonder tot aan het middel toe nat te worden en zijne voeten stuk te loopen. Maar hij moest toegeven aan de opgewondenheid zijner vrouw en men begon de grootste toebereidselen te maken.
Hector had zich belast met het verschaffen der netten. In weerwil van zijn angst voor koud water, had mijnheer Chabre verklaard dat hij de anderen vergezellen zou, en van het oogenblik af, dat hij er in toestemde op de vischvangst uit te gaan, was hij ook voornemens in alle ernst te visschen. Dien morgen liet hij een paar laarzen met traan insmeren; daarna stak hij zich van hoofd tot voeten in een pak van lichtkleurig linnen; maar zijn vrouw kon niet van hem verkrijgen dat hij geen zorg besteden zou aan zijn dasstrik, en de punten daarvan spreidden zich even deftig uit, alsof hij zich naar eene huwelijksplechtigheid moest begeven. Die strik was zijn protest van fatsoenlijk man tegen de wanorde van den oceaan. Wat Estella, betreft, zij trok eenvoudig haar badcostuum aan, waarover zij een Persey aandeed. Ook Hector was in badkleeding.
Omstreeks twee uur begaf het drietal zich op weg. Elk hunner droeg een net op den schouder. Men moest een halve mijl over het zand en de duinplanten afleggen, alvorens een rots te bereiken, waar Hector beweerde dat men ware garnalen-banken vond. Hij leidde rustig het echtpaar voort, door waterplassen heenstappende en recht voor zich uitgaande, zonder zich er over te bekommeren, of de weg goed was of slecht.
"Is het dan zoo heel ver, mijnheer Hector? Zie toch eens waarom zouden wij daarginds niet visschen? Ik verzeker u dat ik garnalen zie. Er zijn er bovendien overal in zee te vinden, niet waar? En ik durf wedden dat men slechts zijn net behoeft uit te slaan".
"Doe dat maar, Mijnheer Chabre", antwoorde Hector.
En om weer bij adem te komen, sloeg mijnheer Chabre zijn net uit in een plas niet grooter dan eene hand. Het gat was zoo ledig en helder, dat hij niets ving, zelfs geen zeewier. Dan hervatte hij den tocht met eene waardige uitdrukking en op elkander geknepen lippen. Maar, aangezien hij zijn tijd verspilde door te willen bewijzen dat er overal garnalen te vinden waren, eindige hij met een heel eind achter te blijven.
De zee nam nog steeds af, en trok zich terug tot op meer dan een kilometer van de kust. Estella, die in haar volle lengte opgericht stond, liet de oogen over die kalme onmetelijkheid der zee dwalen.
"Hoe verheven!" mompelde zij.
Hector wees haar met den vinger enkele rotsen aan, groen geworden gevaarten, welke door de stortzeeën uitgesleten waren.
"Deze hier", zeide hij, "komt slechts tweemaal per maand bloot. Men gaat er mosselen zoeken....... Ziet gij daarginds die bruine vlek? Men noemt haar de 'Vaches-Rousses'. Het is de beste plek voor kreeften. Men krijgt die rotsen slechts met de twee groote getijden van het jaar te zien! Maar wij moeten voortmaken. Wij begeven ons naar de rotsen, waarvan de punten zich beginnen te vertoonen".
Toen Estella de zee inging, was zij buiten zichzelve van vreugde. Zij trok de voeten heel hoog op en zette ze met kracht weer neder, luidkeels lachend over het opspatten van het schuim. Toen zij, vervolgens, water tot aan de knieën voelde, was zij gedwongen tegen de golven te worstelen; en zij vond er vermaak in heel snel voort te loopen, dien weêrstand en dat ruwe aanhoudende geschuivel te voelen, dat haar tegen de beenen drong.
"Wees niet bang", zeide Hector, "gij zult het water tot aan het middel krijgen, maar de grond wordt daarna weder hooger...... Wij zijn er haast......"