Van lieverlede begonnen zij inderdaad weder te stijgen. Zij hadden een kleinen zee-arm doorkruist, en bevonden zich thans op een breede rotsvlakte, welke de zee open gelaten had. Toen de jonge vrouw zich omwendde, slaakte zij een lichten kreet, zoo ver was zij van den oever. Heel in de verte, vlak aan de kust, vertoonde Piriac de enkele vlekken zijner witte huizen en den vierkanten toren zijner kerk, versierd met groene luiken.
Nooit had zij eene dergelijke uitgestrektheid aanschouwd als deze, die in den helderen zonneschijn gestreept was door het goud van het zand, het donkergroen der zeevarend en de vochtige schitterende tinten der rotsen. Het scheen het uiteinde der aarde, het veld van verwoesting waar het niet begon.
Estella en Hector maakten zich gereed voor het eerst hunne netten uit te werpen, toen zich een weeklagende stem deed vernemen. Mijnheer Chabre die midden in den kleinen zee-arm stond vroeg naar den weg.
"Waar moet ik heenloopen!" riep hij. "Is het rechtdoor, zeg?"
Het water steeg hem, tot den gordel; hij durfde geen voet meer verzetten, vol ontzetting bij de gedachte dat hij in een gat kon vallen en verdwijnen.
"Linksaf!" riep Hector hem toe.
Hij gehoorzaamde aanstonds; maar ziende dat hij steeds dieper kwam, bleef hij andermaal verschrikt stilstaan, niet eens meer den moed behoudende op zijne schreden terug te keeren. Hij jammerde slechts.
"Kom mij de hand vatten. Ik verzeker u dat er gaten zijn. Ik voel ze.
"Rechtsaf, mijnheer Chabre, rechtsaf!" riep Hector.
En de arme man vertoonde zulk een gek figuur, daar midden in het water, met zijn net op den schouder, en zijn dasstrik, die nog altijd even keurig zat, dat Estella en Hector onmogelijk een glimlach konden bedwingen. Hij eindigde met zich uit den nood te redden. Maar hij was bij zijne aankomst zeer ontroerd, en zeide op woedende toon:
"Ik kan niet zwemmen, ik!"
Wat hem thans van zorg vervulde, was de vraag hoe men wederkeeren zou. Toen de jonge man hen uitgelegd had dat het er slechts op aankwam zich niet door den vloed op de rotsen te laten overvallen, werd hij opnieuw angstig.
"Gij zult mij waarschuwen niet waar?"
"Wees niet bang, ik sta voor u in".
Zij begonnen nu alle drie te visschen. Met hunne smalle netten doorzochten zij de golven. Estella ging daarbij met vrouwelijke hartstocht te werk, en zij was het, die de eerste garnalen, die groote roode garnalen ving, die hevig in de diepte van het net rondsprongen. Onder luid geschreeuw riep zij Hector toe haar te komen helpen, want die levende dieren joegen haar schrik aan, maar toen zij eenmaal gezien had, dat zij zich niet meer verroerden, zoodra men hen bij den kop aanvatten, was zij moediger, en durfde zij hen heel goed zelf in het mandje laten vallen, dat zij over den schouder droeg. Nu en dan haalde zij een heel pak zeewier op, en moest zij daarin rondtasten, wanneer een licht gedruisch, als een zacht klapgewiek haar verwittigde, dat er garnalen onder lagen. Omzichtig haalde zij de halmen uit, en wierp ze bij kleine bosjes weg maar half op haar gemak, tegenover die ineengekronkelde raadselachtige bladeren, die even kleverig en slap waren als doode visch. Van tijd tot tijd wierp zij een blik in haar mand, verlangend als zij was dat deze vol zou geraken.
"Het is vreemd", herhaalde mijnheer Chabre, "ik vang er geen enkele".
Aangezien hij zich niet tusschen de rotsspleten durfde wagen en buitendien zeer belemmerd werd in zijne bewegingen door zijn hooge laarzen, die vol water waren geraakt, duwde hij zijn net over het zand en ving hij niets dan krabben, vijf, acht, tien krabben tegelijk. Hij was er doodsbang voor en vocht met hen, om ze uit zijn net te verjagen. Bij oogenblikken keerde hij zich om en overtuigde zich vol bezorgdheid of de zee nog wel altijd afnam.
"Zijt gij zeker dat zij zich terugtrekt?" vroeg hij aan Hector.
Deze vergenoegde zich met een hoofdnikje. Wat hem betreft, hij vischte dapper voort, als iemand die de juiste plekken kent. Zoo vaak hij zijn net ophaalde, had hij dan ook handenvol garnalen. Als hij dit aan Estella's zijde deed, wierp hij zijn vangst in het korfje van de jonge vrouw. En zij lachte dan, gaf een knipoogje in de richting van haar man en bracht haar vinger aan de lippen. Zij zag er allerliefst uit, gekromd over den langen houten stok, of wel het blonde hoofd neerbuigende over het net, geheel opgewonden van nieuwsgierigheid om, te weten wat zij gevangen had. Een zachte bries deed het water verstuiven, dat van het touwwerk afdroop en als een regen wegviel, haar in een waas van dauw hullende, terwijl hare kleeding, die nu eens opfladderde, dan weder om haar heen plakte, de bevalligheid harer fijne vormen deed uitkomen.
Zij hadden aldus sedert bijna twee uren voortgevischt, toen zij ophield om een oogenblik uit te rusten, zij was buiten adem, hare lichtkleurige korte haartjes waren van zweet doortrokken. Om haar heen bleef het eene onmetelijke woestijn, vervuld van altijd voortruischende vrede, alleen scheen de zee van eene siddering bevangen, was het als werd hare murmelende stem luider. De hemel, die in vuurgloed van den laten namiddag gedompeld was, had eene lichtblauwe, bijna grijze kleur verkregen, en in weerwil van die bleeke tinten van dien smelkom, voelde men niets van hitte, steeg er koelte uit het water op, die het schelle van de zon als wegveegde en verzachtte. Wat Estella vermaakte, was, dat zij op al de rotsen eene menigte punten zag, welke zich zwart en heel duidelijk afteekenden. Het waren garnalen-visschers evenals zij, wier gestalte ongelooflijk klein scheen, niet grooter dan een mier, bespottelijkheid van onbeduidendheid in deze onmetelijkheid, wat niet wegnam, dat men elk hunner kon opmerken, de kromming van hun rug, als zij hunne netten voortduwden, of hunne uitgestrekte en bewegelijke armen, die op de hoekige pooten van een vlieg geleken, wanneer zij hun vangst uitzochten, en tegen het zeewier en de krabben vochten.
"Ik verzeker u dat zij op komt zetten!" riep mijnheer Chabre vol zielangst uit. "Kijk slechts! Die rots daarginds lag straks nog bloot".
"Zeer zeker komt zij opzetten", eindigde Hector met ongeduld ten antwoord te geven. "Het is juist als zij stijgt dat men de meeste garnalen vangt".
Maar mijnheer Chabre had het hoofd verloren. De laatste maal dat hij het net optrok, had hij een zonderlinge visch naar omhoog gehaald, een soort zeeduivel, die hem angst aanjoeg met den monsterachtigen kop, en hij had er genoeg van gekregen.
"Laat ons heengaan! laat ons heengaan! herhaalde hij. "Het is altijd dom zich bloot te stellen".
"Maar men zegt u immers dat men beter visschen kan, als de zee komt opzetten!" antwoordde zijne vrouw.
"En zij zet geducht op!" voegde Hector er halfluidend bij, terwijl zijne oogen ondeugend begonnen te flikkeren.
De golven strekten zich inderdaad verder uit en bespoelden onder luide gedruisch de rotsen. Nu en dan nam het water onverwachts een gansche landtong in. Het was de zegevierende zee, die zich weder voet voor voet meester maakte van het grondgebied waar zij sedert eeuwen met haar schuim overheen zweepte. Estella had een plas ontdekt, beplant met lange grashalmen, even buigzaam als haren, en zij ving er reusachtige garnalen; zij baande zich een spoor door het wier heen, eene open ruimte achter zich latende zooals een maaier dat zou hebben gedaan. Zij spartelde tegen, weigerde zich van daar weg te laten rukken.
"Zooveel te erger voor u!" riep mijnheer Chabre uit, met eene stem vol tranen. "Het is dollemanswerk; wij zullen er nog allen bij omkomen".
En hij verwijderde zich eerst, vol wanhoop de diepte der gaten peilende, met behulp van den stok van zijn net. Toen hij zich op twee of driehonderd pas afstands van hen bevond, haalde Hector Estella eindelijk over hem te volgen.
"Wij zullen het water tot aan de schouders krijgen", zeide hij glimlachend. "Een waar bad voor mijnheer Chabre...... Zie eens hoe diep hij reeds wegzinkt".
Sedert het oogenblik waarop zij zich op weg begeven hadden, droeg de jonge man de half verlegen, half bekommerde uitdrukking van een minnaar, die zich voorgenomen heeft eene liefdesverklaring af te leggen en er den moed niet toe vindt. Bij het werpen der garnalen in Estella's korfje, had hij wel beproefd hare vingers te ontmoeten. Maar hij was blijkbaar verwoed over zijn gemis aan stoutmoedigheid, en indien mijnheer Chabre verdronken ware, zou hij dat alleraardigst hebben gevonden, want voor het allereerst zat mijnheer Chabre hem in den weg.