Выбрать главу

"Die arme mijnheer", hoorde ik haar zeggen, "'t Is goed dat ik u heb hooren schreien".

De lichtglans, dien ik tot nog toe vaag in mijn linkeroog had opgevangen, verdween plotseling.

Juffrouw Gabin kwam mij de oogen dicht doen. Den druk harer vingers had ik niet gevoeld. Toen ik evenwel begreep wat er gebeurd was, voelde ik een koude rilling mij verstijven.

De deur was onderwijl weder geopend, en Dédé, het kleine meisje van tien jaar, trad binnen, op schellen toon roepende:

"Mama! mama! ha, ik wist wel dat u hier waart. Zie eens hier, drie francs en twee centimes...... Ik heb twintig dozijn lampenkappen weggebracht".

"St! St! Stil toch!" zei haar moeder tevergeefs. Daar de kleine niet ophield, wees zij haar op het bed en ik voelde dat Dédé verschrikt terugweek naar de deur.

"Slaapt mijnheer?" vroeg zij zachtjes.

"Ja, ga nu maar spelen!" antwoordde juffrouw Gabin.

Het kind verwijderde zich echter niet. Ongetwijfeld staarde zij mij met groote verschrikte oogen aan, vaag den rechten toestand begrijpende. Plotseling scheen zij door een wilde angst te worden aangegrepen, zij liep weg, een stoel omstootende.

"Hij is dood, mama, hij is dood!"

Eenige oogenblikken van diepe stilte volgden. Marguerite, doodelijk vermoeid in haar fauteuil liggende, schreide niet meer. Juffrouw Gabin zwierf aldoor door de kamer. Op zachten toon vervolgde zij den loop harer gedachten:

"De tegenwoordige kinderen begrijpen toch alles! Daar heb je die kleine bijvoorbeeld. De hemel weet hoe 'n goede opvoeding ik haar geef. Als ik haar een boodschap laat doen of wanneer zij het werk wegbrengt, tel ik de minuten, welke zij wegblijft, om te zien of zij langs den weg vliegt of niet. Zij begrijpt alles en met een oogopslag heeft zij nu al gezien hoe de zaken staan. Toch heeft zij nog maar eens een doode gezien, haar oom François, en toen was zij nog maar vier jaar oud. De tegenwoordige kinderen zijn echter geen kinderen meer". Voor de variatie stapte zij op een ander onderwerp over:

"Zeg eens, mijn beste, je moet zoo zachtjes aan om de noodige formaliteiten denken, het aangeven op 't stadhuis en de noodige toebereidselen maken voor de begrafenis. Je bent echter niet in een toestand om, je met al die dingen te bemoeien...... Ik zal je helpen, hoor. Wil ik eens zien of mijnheer Simoneau thuis is?" Marguerite antwoordde niet.

Dit alles woonde ik bij als iemand, die iets heel van verre aanschouwt. Soms scheen het mij toe of ik door de kamer zweefde als een teere vlam, terwijl een vreemde wanstaltige massa, mijn lichaam, bewegingloos op het bed lag uitgestrekt. Ik had zoo gaarne gezien dat Marguerite de hulp van dien mijnheer Simoneau van de hand gewezen had. Gedurende mijn kortstondige ziekte had ik hem drie of vier malen gezien. Hij bewoonde een naburige kamer en betoonde zich zeer gedienstig. Juffrouw Gabin had ons medegedeeld dat hij zich maar tijdelijk te Parijs ophield, waar hij eenige oude schuldvorderingen inde van zijn vader, die onlangs gestorven was. 't Was een groote knappe jonge man, sterk gebouwd. Ik verwenschte hem, misschien wel alleen omdat hij er zoo gezond en sterk uitzag. Den vorigen dag was hij nog bij ons geweest en ik was er verre van aangenaam door gestemd geworden hem zoo naast Marguerite te zien zitten. Zij was zoo lief, zooals zij daar naast hem zat.

Met doordringende blikken had hij haar aangezien, terwijl zij hem glimlachend toevoegde, dat zij het zoo hartelijk vond, dat hij nog eens naar ons kwam zien.

"Daar is mijnheer Simoneau al," zei juffrouw Gabin, de kamer weer binnentredende. Hij duwde de deur zachtjes open. Marguerite barstte opnieuw in tranen uit. De tegenwoordigheid van dezen vriend, den eenigen man, dien zij kende, wekte opnieuw haar droefheid op. Hij beproefde niet haar te troosten. Zien kon ik hem niet, doch in de duisternis, die mij omringde, riep ik zijn gestalte voor mijn gedachten op en ik onderscheidde hem duidelijk, verdrietig de arme vrouw in zoo'n treurigen toestand te vinden. Wat moest zij niet schoon zijn, zooals zij daar zat, haar blonde haren losgeknoopt, met haar bleek gelaat, de kleine handjes gloeiende van de koorts.

"Beschik vrij over mij, juffrouw," zeide Simoneau zacht. "Wanneer u mij met alles wilt belasten......" Zij antwoordde hem slechts met eenige afgebroken woorden.

Toen de jonge man zich terugtrok trad juffrouw Gabin op hem toe; ik hoorde dat zij, langs mij heengaande, hem van geld sprak. 't Kostte altijd veel geld en zij vreesde dat de arme vrouw geen cent meer bezat. In ieder geval kon men haar eens vragen. Simoneau wist echter de oude vrouw het zwijgen op te leggen. Hij wilde niet dat men Marguerite met iets lastig viel. Hij zou naar 't stadhuis gaan en zorgdragen voor de begrafenis.

Toen het weer stil werd, vroeg ik mij af of die verschrikkelijke toestand lang zou duren. Ik leefde, want ook zelfs de kleinste bijzonderheden ontgingen mij niet. Opnieuw beproefde ik mij van mijn toestand rekenschap te geven. Ik moest in een dier toestanden van verlamming zijn, waarover ik zoo dikwijls had hooren spreken. Reeds in mijn jeugd was ik aan dergelijke aanvallen onderhevig geweest, die soms uren aanhielden. Ongetwijfeld bevond ik mij weder in een dergelijken toestand, die mij stijf en onbewegelijk maakte als een doode en mijn omgeving in den waan bracht dat ik gestorven was. Het hart zou evenwel weer beginnen te kloppen en het bloed zou opnieuw door mijn lichaam stroomen om kracht te geven aan mijn zenuwen en spieren; ik zou weer ontwaken en Marguerite troosten.

Zoo redeneerende beproefde ik mijzelven geduldig te stemmen.

Uren verliepen. Juffrouw Gabin had haar dejeuner medegebracht. Marguerite weigerde echter ieder voedsel.

De namiddag ging voorbij. Door het venster daalden de geluiden uit de rue Dauphine naar binnen.

Eenige beweging aan den koperen kandelaar, die op het marmeren waschtafeltje stond, deed mij vermoeden dat men de kaars verwisselde.

Eindelijk kwam Simoneau terug.

"Wel?" vroeg hem de oude vrouw op zachten toon.

"Alles is in orde", antwoordde hij. "Morgen om elf uur wordt hij begraven...... Maak u over niets bezorgd en spreek er niet over met de ongelukkige vrouw."

Niettemin herhaalde juffrouw Gabin:

"De dokter is nog niet gekomen voor de lijkschouwing".

Simoneau zette zich naast Marguerite, sprak haar moed in en zweeg. "Morgen om half elf uur wordt hij begraven." Die woorden klonken in mijn ooren als het luiden van een doodsklok. En die dokter, die komen moest voor den lijkschouw, zooals juffrouw Gabin zei! Hij zou doen wat hij kon om mij weer te doen ontwaken. In angstige spanning wachtte ik op zijn komst.

De dag ging echter zonder wederwaardigheden voorbij.

Juffrouw Gabin was, om, geen tijd te verliezen, haar lampenkappen gaan halen. Marguerite vroeg zij verlof Dédé weer bij haar te mogen hebben; "'t is niet goed," zeide zij, "dat kinderen zoolang alléén zijn."

"Kom dan maar weer hier," zei ze zacht, de kleine meetroonende, "doch pas op en kijk dien kant niet, of je zal hebben".

Zij verbood haar mij aan te zien, daar zij dit minder welvoegelijk vond. Dédé zag mij echter van terzijde ongetwijfeld voortdurend aan, want ik hoorde hoe haar moeder haar op den arm sloeg en op driftigen toon herhaalde:

"Werk of je gaat weer heen en dan komt vannacht die mijnheer je aan je beenen trekken."

Moeder en dochtertje zaten beiden aan onze tafel.

Het geluid der schaar, die nu en dan in de lampenkappen knipte, drong flauw tot mij door; een secuur werkje zeker, want het knippen ging uiterst langzaam. Om mijn klimmende angst te stillen, telde ik de keeren.

Slechts het geritsel der scharen klonk door het vertrek.

Marguerite was zeker van vermoeienis in slaap gevallen. Twee maal stond Simoneau op. De gedachte, dat hij van Marguerite's slaap zou gebruik maken om heur haren met zijn lippen aan te raken, kwelde mij ontzettend.

Ik kende dien man in 't geheel niet en toch wist ik dat hij mijn vrouw beminde. Een lachje van de kleine Dédé verbitterde mij nog meer.