Выбрать главу

Eindelijk kwam de zomer en op een Juni-morgen kreeg ik verlof een kleine wandeling te doen. 't Was een heerlijke morgen en de vroolijke zonnestralen gaven een gloed van jeugd en schoonheid aan het oude Parijs. Ik wandelde kalm en bedaard, bij iedere dwarsstraat den voorbijgangers den weg vragende naar de rue Dauphine. Eindelijk bereikte ik haar en met moeite herkende ik het hotel, waar wij waren afgestapt. Een kinderlijke vrees beving mij. Als ik plotseling voor Marguerite stond, zou zij misschien het van schrik besterven. Het beste was de oude juffrouw Gabin in den arm te nemen. Ik vond het echter verre van aangenaam tusschen ons beiden een tusschenpersoon noodig te hebben.

Het huis schitterde in de gouden zonnestralen. Ik had het herkend aan het restaurant, dat zich op de eerste verdieping bevond en vanwaar wij dagelijks ons diner bekwamen. Ik sloeg de oogen op naar het laatste venster van de derde verdieping aan den linkerkant. Het stond wijd open. Plotseling vertoonde zich in de opening het bovenlijf eener jonge vrouw; een jonge man, die haar blijkbaar achtervolgde, bracht het hoofd vooruit en kuste haar in den hals. Dat was Marguerite niet. Ik verwonderde mij er echter volstrekt niet over haar daar niet te vinden. Alles scheen mij een droom toe.

Een oogenblik stond ik besluiteloos in de straat er over denkende naar boven te gaan en het verliefde paartje te ondervragen, dat lachende uit het venster lag, in de volle zon.

Ik besloot evenwel het kleine restaurant hetwelk beneden was, binnen te treden. Ik moest volmaakt onkenbaar zijn, door de koorts was mijn baard verbazend gegroeid en mijn gelaat als met rimpels doorploegd. Mij aan tafel zettende bemerkte ik juffrouw Gabin, die binnen kwam met een kop, welken zij met koffie liet vullen; zij vatte voor de toonbank post en begon met de eigenares des restauratie de nieuwtjes van den dag te bespreken. Ik luisterde scherp toe.

"Wel", vroeg de eigenares der restauratie, "die arme kleine van drie hoog is dus besloten?"

"Natuurlijk", antwoordde juffrouw Gabin, "wat kon zij beter doen! Mijnheer Simoneau had haar zooveel vriendschap bewezen! Hij had zijn zaken tot een goed einde gebracht, een schitterende erfenis gehad en stelde haar voor hem te volgen naar zijn geboortestad, om daar haar intrek te nemen bij een oude tante, die behoefte had aan een persoon, welke zij geheel kon vertrouwen".

De dame achter de toonbank lachte eens.

Ik boog mij dieper over de courant, die ik met bevende handen vasthield.

"Natuurlijk loopt dat op een huwelijk uit", hernam juffrouw Gabin. "Ik heb echter, dat kan ik u verzekeren, niets gezien, dat minder netjes was. De kleine beweende haar echtgenoot en de jonge man gedroeg zich in alles bescheiden en beleefd. Gisteren zijn zij vertrokken. Als de rouw verstreken is, kunnen zij doen wat zij willen."

Op dit oogenblik werd de deur der restauratie geopend en Dédé kwam binnen.

"Mama, kom je niet boven? Ik wacht op je, kom gauw".

"Dadelijk hoor!" zeide de moeder.

Luisterende naar het gesprek der beide vrouwen, stond het kind daar, brutaal ondeugend als een kleine straatbengel op het plaveisel van Parijs opgegroeid.

"Alles daargelaten", ging juffrouw Gabin verder, "kon de doode niet vergeleken worden met mijnheer Simoneau. Neen, dat was een beklagenswaardige echtgenoot. Geen cent rijk! Voor een levenslustige vrouw als juffrouw Marguerite is zoo iemand op den duur onuitstaanbaar.... Simoneau daarentegen is rijk en sterk als een reus...."

"O", viel Dédé in de rede, "ik heb hem eens gezien toen hij zich aan 't scheren was. Hij heeft haar onder de armen".

"Wil je wel eens weggaan!" riep de oude vrouw uit, haar een duw gevende. "Je steekt altijd je neus in zaken, waar je niet mee noodig hebt".

Tot besluit voegde zij er aan toe:

"Kortom, de andere deed maar verstandig om uit te stappen. 't Was wezenlijk het beste, dat hij doen kon".

Toen ik mij weer in de straat bevond, liep ik langzaam; mijn beenen waren als gebroken. Ik leed echter niet al te zeer. Ik lachte zelfs even, toen ik mijn schaduw op het plaveisel zag. Ja, ik was wèl tenger en min en 't was misschien een dwaasheid van mij geweest Marguerite te trouwen. Ik herinnerde mij hoe zij zich te Guérande verveeld had, hoe zij vol ongeduld haar dagen had doorgebracht in een vermoeiende eentoonigheid. De lieve vrouw was goed genoeg geweest. Ik had echter nooit de plaats van minnaar bij haar ingenomen, het was veeleer een broeder, dien zij in mij beweende.

Waarom zou ik opnieuw haar leven in de war brengen? Een doode is niet jaloersch. Toen ik het hoofd oprichtte zag ik den tuin van het Luxemburg voor mij.

Ik ging hem binnen en zette mij in de zon, vervuld van vredige gedachten. De gedachte aan Marguerite was die aan een lieve herinnering geworden. Ik zag haar in een provinciestadje gelukkig, gevierd, bemind; zij was nog schooner geworden en had vijf kinderen: drie jongens en twee meisjes. Kom, ik had mij een goed mensch getoond met te sterven en ik mocht al dat goede niet vernietigen met opeens weer levend te worden.

Sinds dien tijd heb ik veel gereisd en zoowat overal een beetje geleefd. Ik ben een middelmatig man, die heeft gewerkt en gegeten als iedereen. De dood verontrust mij niet meer; hij schijnt mij echter te willen laten leven en ik begin waarlijk bang te worden, dat hij mij vergeet. JEAN GOURDON.

I.

Lente.

Op dien dag, het was tegen vijf uur 's morgens, drong de zon vlug en opgewekt het kamertje binnen, hetwelk ik bewoonde bij mijn oom Lazare, den pastoor van het gehucht Dourgues. Breede, gele stralen beschenen mijne gesloten oogleden, en ik werd wakker, in licht badende.

Mijn witgekalkt vertrek, met zijn muren en meubels van wit hout, had iets zeer opwekkends. Ik ging aan het venster zitten, en keek naar de Durance, die in haar volle breedte tusschen het donkere groen van het dal heenstroomde. Frissche koelten bewaaiden mijn gelaat; het gemurmel der rivier en der boomen, scheen mij naar buiten te roepen.

Heel zachtjes opende ik mijne deur. Om uit te gaan, was ik genoodzaakt de kamer van mijn oom door te loopen. Ik sloop dus op de teenen voort, bevreesd als ik was dat de brave man, die nog, met glimlachend gelaat, in slaap verzonken lag, door het gekraak mijner zware schoenen gewekt zou worden, en beefde er voor dat ik de kerkklok het Angelus zou hooren luiden. Sedert eenige dagen, volgde oom Lazare mij overal met een bedroefde, toornige uitdrukking. Hij zou mij misschien verhinderd hebben naar den oever der rivier te gaan en mij onder de wilgen aan den waterkant te verbergen, om er in het voorbijgaan Babet te bespieden, het lange bruine meisje, dat met de nieuwe lente voor mij was opgedaagd.

Maar mijn oom was in diepen slaap gedompeld. Ik gevoelde eene soort wroeging hem te misleiden en op deze wijze te ontkomen. Een oogenblik bleef ik turen op zijn rustig gelaat, dat verzacht werd door de sluimering, en geheel verteederd herinnerde ik mij den dag, waarop hij mij was komen afhalen in de kille, verlaten woning, waaruit men mijne moeder grafwaarts droeg. Wat al teederheid, en toewijding en verstandige raadgevingen had hij sedert dien niet voor mij overgehad! Hij had mij zijne wetenschap en zijne goedheid, heel zijn verstand en heel zijn hart geschonken.