Выбрать главу

Het gehinnik en geloei dier arme dieren verscheurde mij het hart. Jacques raadpleegde mij met de oogen; hij had zoo gaarne gepoogd hen te bevrijden. Weldra werden hunne lijdensklachten vreeselijk en deed zich een luid gekraak vernemen. De ossen hadden de deuren van hun stal verbrijzeld. Wij zagen ze langs ons heenrollen, meegesleurd door het water, voortgewenteld op den stroom. En zij verdwenen in het gedruisch der rivier.

Toen overweldigde mij de toorn, ik werd als waanzinnig en balde de vuisten tegen de Durance. Voor het raam staande, schold ik haar uit.

"Ellendige!" riep ik onder het geraas van het water, "ik heb u mijne liefde geschonken, gij waart mijne eerste minnares, en heden besteelt gij mij, komt gij mijne hoeve vernielen en mijn vee meesleuren. O! gevloekte! gevloekte!.... Daarop hebt gij mij Babet geschonken, zijt gij vol zachtheid langs mijne weiden heengegleden. Ik dacht dat gij eene goede moeder waart, ik herinnerde mij dat oom Lazare teederheid had gekoesterd voor uw helder water, ik meende u dankbaarheid verschuldigd te zijn... Gij zijt eene ontaarde moeder, ik ben u slechts haat schuldig...."

Maar de Durance versmoorde, met hare donderende stem, mijne kreten; en zij breidde zich onverschillig en breed uit, hare golven voortstuwende met heel de rustige halstarrigheid der onbezielde dingen.

Ik keerde achter in het vertrek terug en ging Babet omhelzen, die weende. De kleine Marie sliep glimlachend voort.

"Maak u niet ongerust", zeide ik tot mijne vrouw. "Het water kan niet altijd stijgen...... Het gaat zeker afnemen.... Er bestaat niet het minste gevaar".

"Neen, er is volstrekt geen gevaar", herhaalde Jacques koortsachtig. "Het huis is stevig gebouwd".

Op dat oogenblik boog Marguerite, die op het venster toegetreden was, in de nieuwsgierigheid van den angst, zich als eene waanzinnige en stortte, onder het slaken van een kreet naar omlaag. Ik snelde op het raam toe, maar ik kon Jacques niet meer verhinderen in het water te springen.

Marguerite had hem als kind op de armen gewiegd, hij droeg de oude een gehechtheid toe, alsof hij haar zoon geweest ware. Bij het gedruisch van haar beider val was Babet overeind gerezen, vervuld van ontzetting, de handen gevouwen houdend. Zij bleef daar staan, met opengesperden mond en groote strakke oogen, slechts naar het raam turende.

Ik had mij op de vensterbank neêrgezet, de ooren vervuld van het geloei der wateren, en ik zou niet weten te zeggen hoe lang Babet en ik in die smartelijke verdooving gedompeld bleven, toen een stem mij riep. Het was Jacques die zich aan den muur, onder het raam, vastklemde. Ik stak hem de hand toe en hij klauterde naar boven.

Babet omklemde hem onstuimig in de armen. Thans kon zij weêr snikken en dat was haar een verlichting.

Er was geen sprake van Marguerite. Het ontbrak Jacques aan moed om ons te zeggen dat hij haar niet had kunnen wedervinden en wij durfden hem niet ondervragen naar zijn pogingen.

Hij trok mij ter zijde en voerde mij naar het venster terug.

"Vader", zeide hij fluisterend: "er staat reeds meer dan twee meters op de binnenplaats, en de rivier wast nog steeds door. Wij kunnen hier niet langer blijven".

Jacques had gelijk. Het huis brokkelde af, de planken der schuren verdwenen een voor een. En daarenboven drukte Marguerite's dood ons neêr. Babet was waanzinnig van angst en overlaadde ons met smeekbeden. Alleen Marietje bleef rustig op het groote bed liggen, met haar pop in de armen en een zachten engelen-glimlach op het gelaat.

Het gevaar nam met de minuut toe. Het water stond op het punt de vensterbank te bereiken en de kamer binnen te stroomen. Men zou gezegd hebben dat een oorlogswerktuig de hoeve met doffe, zware, regelmatige slagen belegerde. De stroom moest den vollen voorgevel bestormen. En wij hadden geen enkele menschelijke hulp te verwachten!

"De oogenblikken zijn geteld", sprak Jacques vol zielangst: "Wij zullen onder de puinhoopen begraven worden...... Laat ons maar planken zoeken en een vlot maken".

Hij zeide dit in een soort koorts. Ik zou zeer zeker duizendvoud liever midden op de rivier geweest zijn, op eenige saamgebonden balken, dan onder het dak dier woning, die in ging storten. Maar waar men de noodige balken krijgen? In mijne razernij, rukte ik de planken der kasten weg, Jacques verbrijzelde de meubels, wij namen de luiken af, grepen al de stukken hout, die wij slechts konden bereiken; maar inziende dat het onmogelijk was die voorwerpen te gebruiken, slingerde wij ze weder midden in het vertrek, van woede vervuld en nog altijd zoekende.

Onze laatste hoop verdween, wij begrepen onze ellende en onze onmacht. Het water steeg voortdurend; de wilde stem der Durance riep ons toornig. Toen barstte ik in snikken los, nam ik Babet in mijn sidderende armen en smeekte ik Jacques bij ons te komen. Ik wilde dat wij allen in ééne en dezelfde omhelzing zouden sterven.

Maar de jongeling was weder aan het venster gaan staan en plotseling riep hij uit:

"Vader, wij zijn gered! Kom eens zien".

De hemel was barmhartig. Het dak eener schuur, dat door den storm weggeslagen was, kwam juist tegen het venster aanstuiten. Dit dak, dat verscheidene meters breed was, bestond uit lichte balken en riet; het dreef boven en moest een uitstekend vlot opleveren. Ik vouwde de handen, bereid dat hout en stroo te aanbidden.

Na het dak stevig aan het raam bevestigd te hebben, sprong Jacques op het dak. Hij liep op het riet op en neer, zich overtuigende of het wel overal sterk genoeg was. Het vlot bood weerstand: wij konden er ons zonder vrees op wagen.

"O! het zal ons wel allen dragen", sprak Jacques verheugd. "Zie toch eens aan hoe weinig het in het water wegzinkt!.... De moeilijkheid zal maar zijn het te besturen".

Hij blikte om zich heen en greep in het voorbijgaan twee stokken, die door den stroom meegesleept werden.

"Kijk! hier hebben wij roeispanen", ging hij voort: "Vader, wij moeten gaan staan, gij achter en ik van voren dan zullen wij het vlot gemakkelijk besturen. Het water is nog geen drie meter diep.... Gauw gauw, kom er op, wij mogen geen minuut verloren laten gaan".

Mijn arme Babet poogde te glimlachen. Zij wikkelde Marietje voorzichtig in een sjaal; het kind was juist wakker geworden; geheel ontsteld, bewaarde zij het stilzwijgen en slaakte slechts diepe zuchten. Ik plaatste een stoel voor het venster, en liet Babet op het vlot klimmen. Toen ik haar zoo in de armen hield, omhelsde ik haar met een onbeschrijfelijke ontroering; ik gevoelde dat deze kus de allerlaatste zou zijn.

Het water begon de kamer binnen te vloeien. Onze voeten waren doorweekt. Ik klom het laatst op het vlot, en daarop maakte ik het touw los. De stroom drukte ons tegen den muur aan; wij hadden eindelooze voorzorgen en moeite noodig om ons van de hoeve te verwijderen.

Van lieverlede was de mist opgetrokken. Toen wij ons verwijderden, zal het omstreeks middernacht geweest zijn. De sterren verdwenen nog in een nevel; de maan, die bijna aan den horizon stond, verlichte den nacht als een soort vale dageraad.

Het was eerst toen dat de overstrooming zich voor ons in heel haar grootsche afgrijselijkheid vertoonde. Het dal was in een stroom herschapen. Van den eenen heuvel tot den ander, tusschen de donkere gevaarten der boomen door, vloeide de Durance als een zee; zij alleen leefde nog te midden van die doode natuur, en brulde voort met hare gebiedende stem, in haar woede heel de majesteit van haar reuzenkracht behoudende. Op enkele plekken verrezen groepen hooge boomen, die zwarte strepen over de bleeke watervlakte wierpen. Voor ons uit, herkende ik de toppen der eiken van de laan; de stroom dreef ons naar die takken toe, die voor ons als even zoovele klippen waren. Om het vlot heen spoelden overblijfselen, stukken hout, ledige vaten, graszoden; de rivier droeg de voorwerpen verder, door haar toorn vernield.

Links van ons bespeurden wij de lichten van Dourgues. Men zag lantarens ronddragen door de duisternis. Het water kon niet tot het dorp geklommen zijn; alleen de lage gronden waren overweldigd. Men zou zonder twijfel hulp aanbrengen. Wij zagen uit naar de lichten, die over de rivier glinsterden; ieder oogenblik meenden wij het gedruisch van roeispanen te hooren.