Lang geleden had Louis Wu aan de rand van de peilloze leegte van Kijknouwes gestaan. Op die wereld eindigt de Lange Val Rivier in de grootste waterval binnen de bekende ruimte. Louis Wu had het water met zijn ogen gevolgd tot ze niet meer door de nevel in de leegte heen konden dringen. Het lege wit van de afgrond scheen zijn geest te hebben beroerd en Louis Wu had, half gehypnotiseerd, gezworen om eeuwig te blijven leven. Hoe kon hij anders alles zien wat er te zien was?
Nu bevestigde hij nog eens die beslissing. En de wereld van de poppenspelers schoot naar hem omhoog.
‘Ik ben diep onder de indruk,’ zei Spreker-tot-Dieren. Zijn naakte, roze staart zwiepte geagiteerd heen en weer, al verrieden zijn wollige gezicht en diepe stem geen emotie. ‘Jullie gebrek aan moed heeft je onze verachting waardig gemaakt, Nessus, maar onze minachting heeft ons verblind. Jullie zijn werkelijk gevaarlijk. Als je bang genoeg voor ons was geweest dan zou je een eind hebben gemaakt aan ons ras. Jullie macht is ontzettend groot; we hadden jullie niet tegen kunnen houden.’
‘Een Kzin kan toch zeker niet bang zijn voor een herbivoor?’ Nessus’ woorden hadden niet spottend geklonken, maar Spreker reageerde woedend. ‘Welk intelligent wezen zou niet bang zijn voor zoveel macht?’
‘Je brengt me in ongerustheid. Vrees is de broeder van haat. Je zou verwachten dat een Kzin aanvalt wat hij vreest.’
Het gesprek begon wat gespannen te worden. Met de Grote Gok miljoenen kilometers achter hen en de bekende ruimte honderden lichtjaren ver waren ze allemaal volledig overgeleverd aan de poppenspelers, en als die reden kregen om bang voor ze te zijn — Ander onderwerp, snel! Louis deed zijn mond open —
‘Hee,’ zei Teela. ‘Jullie hebben het steeds maar over Kemplerer rozetten. Wat is een Kemplerer rozet?’
En Spreker en Nessus begonnen tegelijk antwoord te geven, terwijl Louis zich afvroeg waarom hij Teela ooit oppervlakkig had gevonden.
Kerstlint
‘Je hebt me er mooi in laten tuinen,’ zei Louis Wu. ‘Nu weet ik waar ik de wereld van de poppenspelers kan vinden. Heel mooi, Nessus. Je hebt je aan je belofte gehouden.’
‘Ik had je wel gezegd dat je het eerder verbazingwekkend dan erg nuttig zou vinden.’
‘Een goede grap,’ zei de Kzin. ‘Je gevoel voor humor verbaast me, Nessus.’
Onder hen: een klein, aalvormig eiland, omgeven door een zwarte zee. Het eiland schoot omhoog als een vuurhagedis en Louis dacht dat hij lange slanke gebouwen kon zien. Het was wel duidelijk dat buitenaardse wezens niet konden worden toegelaten op het vasteland.
‘Wij maken geen grappen,’ zei Nessus. ‘Mijn ras heeft geen gevoel voor humor.’
‘Vreemd. Ik zou zo denken dat humor een aspect van intelligentie was.
‘Nee. Humor heeft te maken met een onderbroken verdedigingsmechanisme.’
‘Maar toch —’
‘Spreker, geen intelligent wezen onderbreekt ooit een verdedigingsmechanisme.’
Toen het schip lager kwam viel het licht in zijn samenstellende delen uiteen: zonpanelen langs de straten, ramen in gebouwen, lichtbronnen in parkachtige gebieden. Op het laatste ogenblik zag Louis heel even gebouwen, smal en dun als het lemmet van een rapier, kilometers hoog. Toen flitste de stad omhoog om ze te verzwelgen en ze waren geland.
Geland in een parklandschap vol kleurige buitenaardse planten. Even bleven ze zitten.Toen verscheen een blauw licht, dat ze volgden door een park dat te recht toe recht aan, te symmetrisch was, tot ze bij een koepel kwamen die gloeide als een enorme halfbegraven parel. Daar deelde het blauwe licht zich in tweeën. ‘Ik moet jullie hier verlaten,’ zei Nessus. En Louis zag dat de pop penspeler doodsbang was.
‘Ik ga een confrontatie aan met zij-die-leiden.’ Hij sprak zacht en dringend. ‘Spreker, geef me snel antwoord. Als ik niet terugkom, ga je dan naar me op zoek om me te vermoorden voor de belediging die ik je in Krushenko’s Restaurant heb aangedaan?’
‘Bestaat er dan gevaar dat je niet terugkomt?’
‘In zekere mate. Zij-die-leiden vinden wat ik ze zeggen moet misschien onprettig. Ik vraag het je nog eens: zou je naar mij op zoek gaan?’
‘Hier, op een mij vreemde wereld, te midden van wezens met een zo ontzagwekkende macht en zo weinig vertrouwen in de vreedzame bedoelingen van een Kzin?’ Eén keer zwiepte de staart van de Kzin nadrukkelijk heen en weer. ‘Nee. Maar ik zou ook niet doorgaan met de expeditie.’
‘Dat is voldoende.’ Nessus draafde weg, klikklakkend met zijn hoefjes in driekwartsmaat, achter het gidslicht aan. Hij beefde zichtbaar.
Waar is hij nu bang voor?’ zei Teela klaaglijk. ‘Hij heeft alles gedaan wat hij van ze moest doen. Waarom zouden ze dan boos op hem zijn?’
‘Ik denk dat hij iets van plan is,’ zei Louis. ‘Iets stiekems. Maar wat?’
Het blauwe licht zweefde verder. Ze liepen het achterna, een kleurig glanzende halve bol in …
Nu was de bol verdwenen. Twee mensen en een Kzin half zaten, half lagen op drie vliegbanken en keken een tamme jungle van kleurrijke vreemde planten in, waardoorheen een poppenspeler op ze toe kwam lopen. Een poppenspeler die ze niet kenden. Of de bol zelf was van binnen onzichtbaar óf jungle-met-poppenspeler was een projectie.
De lucht rook naar een massa poppenbazen. Het ruimteschip had er al naar geroken. Met een biljoen poppenbazen bij elkaar zou de hele planeet er wel tot in alle eeuwigheid naar ruiken.
De onbekende poppenspeler werkte zich door een laatste sluier van neerhangende rode planten heen en bleef toen staan, vlak voor waar ze de rand van de halve bol vermoedden. De manen van het wezen waren zilverkleurig, terwijl die van Nessus bruin waren, en keurig gekapt en tot gecompliceerde krulletjes in elkaar gedraaid; maar zijn stem was de vibrerende alt van Nessus.
‘Ik moet u mijn excuses aanbieden dat ik niet hier ben om u te begroeten. U mag mij aanspreken als Chiron.’
Een projectie dus. Louis en Teela mompelden beleefd iets. Spre-ker-tot-Dieren ontblootte zijn tanden.
Diegene die u Nessus noemt weet alles al wat u nu zult horen. Zijn aanwezigheid was elders vereist. Hij sprak echter over uw reacties toen u vernam van onze technische vaardigheden.’
Louis keek even lelijk. De poppenspeler vervolgde: ‘Dit is wellicht fortuinlijk. U begrijpt dat ongetwijfeld beter als u hoort hoe wij reageerden op een nog ambitieuzer stuk technisch vernuft.’
De helft van de koepel werd zwart.
Vervelend genoeg was het juist de helft tegenover de geprojecteerde poppenspeler. Louis vond een schakelaar waarmee hij zijn bank kon laten draaien, maar hij bedacht dat je twee los van elkaar draaiende hoofden met onafhankelijk van elkaar werkende ogen nodig gehad zou hebben om de twee helften tegelijkertijd in het oog te houden. Op de donker gemaakte helft was een met sterren bezaaide ruimte te zien die de achtergrond was voor een kleine, schitterende schijf.
Een schijf met een ring eromheen. Wat ze zagen was een vergroting van de holo in Louis Wu’s zak.
De lichtbron was klein en schitterde felwit; bijna zoals je Sol zag vanuit de omgeving van Jupiter. De ring had een ontzaglijke diameter, groot genoeg om de helft van de donkere kant van de koepel te bestrijken, maar hij was wel smaclass="underline" niet veel breder dan de as van de lichtbron lang was. De kant die naar de camera was gewend was zwart en, waar hij door het licht liep, scherp afgetekend. De andere kant was een lichtblauw lint door de ruimte. Louis raakte dan misschien wel gewend aan wonderen, hij was nog niet zo blasé dat hij idioot klinkende gissingen ging doen. In plaats daarvan zei hij: ‘Het ziet eruit als een ster met een ring eromheen. Wat is het?’