‘Het probleem is de luchtput, natuurlijk. Waarom verdwijnt er lucht bij het centrum van de storm?’
‘Misschien werkt er daar nog een storm.’
‘Dat betwijfel ik, Louis. Als dat het geval was, zou de luchtturbulentie hier planmatig zijn opgezet.’
‘Ja, en?’
‘Heb je de plekken gezien waar de Ringvloer zichtbaar is, door de aarde en de rots heen. Dit soort erose kan toch niet de bedoeling van de bouwers van de Ringwereld zijn geweest. Heb je gezien dat dit soort plekken steeds vaker voorkwam naarmate we dichter bij deze plek kwamen? De Oog-storm moet het weer tienduizenden kilometers in het rond in de war hebben gegooid. Het gebied waar het uit de hand gelopen is, is qua oppervlak groter dan jouw wereld, of de mijne.’
Dit keer was het Louis die floot. ‘Drigg! Maar dan — o, nu begrijp ik het. Er moet een meteoorgat zijn, in het midden van het Oog.’
‘Ja. Je beseft wel hoe belangrijk dit is. De Ringvloer kan worden doorboord.’
‘Maar niet met iets dat wij bij ons hebben.’
‘Dat is waar. Maar we moeten weten of het gat er ook echt is.’ Louis’ bijgelovige paniek leek nu al weer een halfvergeten droom. De analytische kalmte van de poppenbaas was aanstekelijk, en werkte kalmerend. Zonder vrees keek Louis Wu naar het oog, en zei: ‘We zullen er in moeten vliegen, en kijken. Denk je dat het veilig is, door de iris vliegen?’
‘Het zou niet meer moeten zijn dan heldere, stille lucht in een gedeeltelijk vacuüm.’
‘Oké. Ik zal het goede nieuws doorgeven. Dan vliegen we allemaal door de storm.’
De hemel was donker aan het worden toen ze in de buurt van de iris kwamen. Werd het boven hen nacht? Onmogelijk te zeggen. De steeds dikker, steeds zwarter wordende wolken maakten alles al donker genoeg.
Het oog was minstens honderdvijftig kilometer lang, van hoek tot hoek, en zo’n vijfenzestig kilometer hoog. Aan de rand scheen het blauw te worden toen ze dichtbij kwamen. Lagen en wolkenflarden werden zichtbaar. De werkelijke gedaante van het oog begon zichtbaar te worden: een tunnel van kolkende winden, vrij regelmatig opgebouwd, en met een dwarsdoorsnede die een afbeelding was van het menselijk oog.
Maar het zag er nog steeds uit als een oog toen ze er op af suisden.
Het was of je in het oog van God viel. Het visuele effect was afschuwwekkend, angstaanjagend, bijna op komische wijze dik opgelegd. Louis stond op het punt te gaan lachen of gillen. Of zeggen dat hij niet meer meedeed. Er was maar één persoon voor nodig om te ontdekken of er een gat zat in de Ringvloer. Louis kon om het Oog heen vliegen.
Ze waren erin.
Ze vlogen een duistere gang door, die werd verlicht door bliksemstralen. De bliksem flitste bijna continu, voor hen en achter hen, en overal om hen heen. De lucht om hen heen was tot op zekere afstand helder en licht. Voorbij de iris kolkten ondoorzichtige zwarte wolken om hen heen, met een snelheid die groter was dan bij een orkaan.
‘De bladeter had gelijk,’ brulde Spreker. ‘Het is alleen maar een storm.’
‘Gek, hè? Hij was de enige van ons vieren die niet in paniek raakte toen hij dat oog zag. Ik denk dat poppenbazen niet bijgelovig zijn,’ gilde Louis Wu terug.
‘Ik zie iets voor ons,’ riep Teela.
Het was een hol stuk in de vloer van de tunnel. Louis grijnsde van spanning en legde zijn handen losjes op de stuurhendels. Er zou wel eens een drigg van een trek naar beneden kunnen zijn, daar boven dat holle stuk.
Hij was minder waakzaam, minder gespannen, dan toen ze het Oog waren binnengevlogen. Wat kon er gebeuren als zelfs een poppenspeler dit een veilige onderneming vond?
Wolken en bliksem tolden om hen heen toen ze op de holle plek afschoten.
Ze minderden vaart en bleven boven het gat hangen. De motoren van hun cyclettes vochten tegen de wind die hen naar beneden wou zuigen. Door de geluiddempende sonische capsule heen gilde de storm in hun oren.
Het was alsof ze bovenin een schoorsteen hingen en omlaag keken. Het was wel duidelijk dat er daar lucht verdween, maar werd het met hoge snelheid weggepompt of werd het naar de sterren gespuwd, door de zwarte vloer van de Ringwereld heen? Ze konden eigenlijk niet zoveel zien …
Louis merkte het niet toen Teela haar cyclette een stuk liet zakken. Ze was te ver van hem vandaan, het flikkerende licht was te vreemd, en hij keek omlaag. Hij zag een kleine vlek nog kleiner worden, dieper de schoorsteen in, maar hij schonk er geen aandacht aan.
Toen, half gesmoord door het geraas van de storm, hoorde hij Teela gillen.
Teela’s gezicht was duidelijk te zien op de intercom. Ze keek naar beneden, en ze was doodsbang.
‘Wat is er?’ bulderde hij.
Hij kon haar antwoord maar nauwelijks verstaan. ‘… Het heeft me te pakken!’
Hij keek omlaag.
De schoorsteen was transparant tussen de tollende kegelvormige zijkanten. Hij was op een vreemde manier verlicht, niet door flakkerende bliksemstralen, maar gestaag, door kathodestraal-effecten die werden veroorzaakt door stroomverschillen in een bijna volmaakt vacuüm. Daar beneden was een vlekje … daar beneden was iets, iets dat misschien een cyclette had kunnen zijn, als er iemand zo stom was om met zijn cyclette deze maalstroom in te duiken om wat beter zicht te krijgen op een gat naar de ruimte.
Louis voelde zich ziek en beroerd. Er was niets aan te doen, helemaal niets. Hij wrong zijn ogen los van de zwarte kolk…
En zag Teela’s ogen boven het dashboard. Ze keek naar iets verschrikkelijks.
En het bloed stroomde uit haar neus.
Hij zag de doodsangst uit haar gezicht verdwijnen, en plaats maken voor een witte, lijkachtige kalmte. Ze zou zo meteen flauwvallen. Anoxenie? De sonische capsule kon lucht binnenhouden, maar daar moest hij wel eerst op worden ingesteld.
Half-bewusteloos keek ze naar Louis Wu. Doe iets, smeekte ze. Doe iets.
Haar hoofd sloeg voorover tegen het dashboard.
Louis beet met zijn tanden in zijn onderlip. Hij kon het bloed proeven. Hij keek de pijp van wervelende, neonverlichte wolken in, en het geheel leek op ziekmakende wijze op de draaikolk boven de afvoer van een wastafel. Hij vond de kleine stip die Teela’s cyclette moest zijn …
… en zag die opeens recht vooruit schieten, de hellende, rondtollende wand van de schoorsteen in.
Een paar seconden later zag hij een waterdampspoor vóór hem verschijnen, ver van hen vandaan in het oog van de horizontale wervelstorm. Een draad wit, met een scherpe punt eraan. Op de een of andere manier kwam het niet in Louis op er ook maar één ogenblik aan te twijfelen dat het Teela’s cyclette was.
‘Wat is er gebeurd?’ riep Spreker.
Louis schudde zijn hoofd, wilde geen antwoord geven. Hij voelde zich versuft, zijn verstand was kortgesloten, zijn gedachten draaiden in een kringetje rond en rond.
Teela’s intercombeeld lag met het gezicht voorover; er was vrijwel alleen haar te zien. Ze was bewusteloos, en haar stuurloze cyclette had een snelheid van veel meer dan twee keer die van het geluid. Iemand zou daar toch eigenlijk iets aan moeten doen…
‘Maar ze had nog maar even te leven, Louis. Zou Nessus een schakelaar hebben gebruikt waar wij niets van wisten?’
‘Nee. Dat geloof ik nog liever dan … nee.’
‘Dat moet er volgens mij zijn gebeurd,’ zei Spreker.
‘Je zag wat er gebeurde! Ze viel flauw, haar hoofd raakte het dashboard en haar cyclette schoot uit die, die put alsof de duvel haar op de hielen zat! Ze drukte de goede knoppen in met haar voorhoofd!’
‘Nonsens.’
‘Jah.’ Louis wilde slapen, wilde ophouden met denken … ‘Denk eens na over de verschillende mogelijkheden. Louis!’ En toen begreep de Kzin het ook, en hij liet zijn mond openstaan terwijl hij erover nadacht. ‘Nee. Onmogelijk,’ zei hij ten slotte.