‘Jammer dat je er geen kaart van hebt gemaakt,’ zei Louis. Want het enige dat op Sprekers kaart te zien was, was een gearceerde halve cirkel.
Spreker vouwde zijn kaart weer op. ‘Een verlaten metropool als deze moet vol geheimen zitten. We moeten op onze hoede zijn. Als een beschaving zich in dit land, onder deze omstandigheden, weer kan opwerken, dan moet dat in een oord zijn waar allerlei vingerwijzingen bestaan naar een verdwenen technologie.’
‘En verdwenen metalen dan?’ wierp Nessus tegen. ‘Een beschaving die eenmaal ten onder is gegaan, komt er niet meer bovenop, niet op de Ringwereld. Er is geen metaal waarnaar gedolven kan worden, er zijn geen fossiele brandstoffen. Gereedschap kan alleen maar van hout en been zijn.’
‘We hebben lichten gezien.’
‘Lichten zonder doelbewust patroon, ja — en dat zou kunnen wijzen op een groot aantal onafhankelijke krachtbronnen die het de een na de ander begeven,’ zei Nessus. ‘Maar misschien heb je wel gelijk. Als er hier opnieuw een zekere technische vaardigheid is ontstaan, dan moeten we contact opnemen met de mensen die die vaardigheid bezitten. Maar op onze eigen voorwaarden.’
‘Misschien weten ze al waar we zijn, aan de hand van onze intercomsignalen.’
‘Nee, Spreker. Dat gaat via een geblokkeerde straal.’
Louis, die maar met een half oor luisterde, dacht: Ze kan wel gewond zijn, ze kan ergens liggen, zonder dat ze zich kan bewegen, wachtend op ons.
En hij kon zelf niet geloven, hoe hij ook z’n best deed.
Het leek er veel op dat Teela was gestuit op een oude machine, misschien wel een technologisch zeer geavanceerd wapen, als de Ringwerelders die hadden. Het was heel goed denkbaar dat het apparaat alleen haar intercom en richter-zender buiten werking had gesteld, en haar stuwstraalmotoren intact had gelaten. Maar erg waarschijnlijk leek dat niet.
Waarom kon hij dan niet het gevoel krijgen dat er iets urgents aan de hand was? Louis Wu, koel als een computer, terwijl zijn partner oog in oog stond met onbekende gevaren.
Zijn partner … ja, maar nog iets meer, en iets anders.
Nessus opperde: ‘We moeten er vanuit gaan dat Teela’s geluk haar een ogenblik in de steek heeft gelaten. We dienen er dan vanuit te gaan dat Teela niet gewond is. Als haar cyclette het heeft begeven, dan heeft ze waarschijnlijk de dood gevonden. Als ze niet onmiddellijk de dood vond, moet ze zijn gered zodra haar geluk weer begon te werken.’
Wat! Dat is idioot. Je kunt van een psychisch vermogen toch niet verwachten dat het dat soort regels zal volgen?’
‘De logica erachter is onaantastbaar, Louis. Wat ik je duidelijk wil maken is dat Teela niet onmiddellijk hoeft te worden gered. Als ze leeft dan kan ze wachten. We kunnen hier blijven tot het licht wordt, dan gaan we op verkenning uit.’
‘Wat dan? Hoe vinden we haar?’
‘Als haar geluk haar niet in de steek heeft gelaten, is ze in veilige handen. Naar die handen gaan we op zoek. Als ze er niet zijn, weten we dat morgen, en dan moeten we hopen dat zij ons op een of andere manier waarschuwt. Dat kan ze op diverse manieren doen.’
‘Maar hoe ze ons ook waarschuwt, er komt licht bij kijken,’ kwam Spreker er tussen.
‘Hoe bedoel je dat?’
‘Het moet wel met licht gaan. Het is mogelijk dat haar koplampen het nog doen. Dan heeft ze ze waarschijnlijk aangezet. Jij zei toch dat ze intelligent was, Louis?’
‘Inderdaad.’
‘En ze geeft niets om veiligheid. Het zal haar niets kunnen schelen wat haar vindt, als wij haar maar vinden. Als haar koplampen niet meer werken dan gaat ze misschien wel met haar flitslichtlaser seinen geven naar alles wat ze ziet bewegen. Of ze steekt er iets mee in brand om ons te laten weten waar ze is.’
‘Wat jij bedoelt is dat we haar niet kunnen vinden als het licht is. En gelijk heb je.’
‘Eerst moeten we de stad overdag verkennen,’ hield Nessus vol. Als we mensen vinden is dat meegenomen. Als we ze niet vinden. kunnen we morgenavond op zoek gaan naar Teela Brown.’
‘En haar ergens laten liggen, zomaar, dertig uur lang? Jij harteloze … Driggit, die gelige plek die we zagen, dat zou haar kunnen zijn! Geen straatverlichting, maar brandende gebouwen!’ Spreker stond op. ‘Dat is waar. We moeten gaan kijken.’
‘Ik ben Hij-die-het-verst-in-de-achterhoede is van deze vloot. Mijn oordeel luidt dat Teela Brown niet het risico waard is van een nachtelijke vlucht boven onverkend en onbekend gebied.’ Spreker-tot-Dieren was al op zijn cyclette geklommen. ‘We bevinden ons in mogelijk gevaarlijk gebied. Daarom voer ik het bevel. We gaan Teela Brown zoeken, een lid van dit gezelschap.’
De Kzin liet zijn cyclette iets stijgen en gleed toen voorzichtig door een groot ovaal raam. Aan de andere kant zag Louis brokstukken van een soort portiek, en daarna de uitlopers van een stad zonder naam.
De andere cyclettes stonden op de begane grond. Louis draafde haastig de trap af, maar wel met de nodige voorzichtigheid, daar een deel van de trap was ingestort en de machines die hem vroeger hadden aangedreven al lang tot roest waren vergaan.
Nessus keek op hem neer van de tweede verdieping. ‘Ik blijf hier, Louis. Ik beschouw dit als muiterij.’
Louis gaf geen antwoord. Zijn cyclette steeg iets op, vloog door de ovale deur, en schuin omhoog, de nacht in …
De nacht was koel. Het licht van de Boog gaf de stad een menigte marineblauwe schaduwen. Louis zag het geflikker van Sprekers cyclette en volgde hem naar het gloeiende stuk stad, draaiwaarts van het felverlichte Regeringscentrum.
Het was niets dan stad, honderden vierkante kilometer stad. Er waren niet eens parken. Waarom hadden ze zo compact gebouwd? Ze hadden massa’s ruimte gehad. Zelfs op de Aarde hadden de mensen graag wat bewegingsvrijheid.
Maar op de Aarde hadden ze transfercabines. Dat moest ’t zijn: de Ringwerelders hadden reistijd meer waard gevonden dan bewegingsvrijheid.
‘We blijven laag,’ zei Spreker over de intercom. ‘Als het licht daar alleen maar straatverlichting is, gaan we terug. We moeten rekening houden met de mogelijkheid dat Teela Brown is neergeschoten. Dat risico moeten wij zoveel mogelijk vermijden.’
‘Best,’ zei Louis. Maar hij dacht: hoor hem nou eens, maakt zich zorgen over veiligheid, terwijl die vijand puur hypothetisch is. Een Kzin, verstandig-roekeloos, leek wel de voorzichtigheid van een poppenspeler te hebben, vergeleken met Teela Brown.
Waar was ze nu? Veilig, of gewond, of dood?
Ze waren al voor de landing van de Leugenaar op zoek geweest naar beschaafde Ringwerelders. Hadden ze die nu eindelijk gevonden? Die mogelijkheid zorgde er waarschijnlijk voor dat Nessus Teela niet van het ene ogenblik op het andere liet voor wat ze was. Louis’ dreigement had niets om het lijf, en Nessus zou dat echt wel doorhebben.
Als ze beschaafde Ringwerelders hadden gevonden, en het bleken vijanden te zijn … nou ja, dat kwam dan nauwelijks als een verrassing.
Zijn cyclette gleed wat af naar links. Louis corrigeerde het. ‘Louis.’ Spreker scheen met iets te worstelen. ‘Iets schijnt mijn cyclette te storen …’ Toen, dringend, met de geoefende commandotoon in zijn stem: ‘Louis. Draai om. Nu.’
De commandotoon scheen Louis regelrecht in het stuurcentrum van zijn hersens aan te spreken. Hij draaide onmiddellijk om. Maar zijn cyclette vloog gewoon door.
Louis wierp zich met zijn volle gewicht op de stuurstaaf. Het hielp niets. De cyclette bleef voortglijden naar de lichten van het Regeringscentrum.
‘Iets heeft ons te pakken!’ schreeuwde Louis, en meteen sloeg de angst hem om het hart. Ze waren poppen! De Poppenkastman, groot en duister en alwetend boven hen, trok aan touwtjes en hun armen en benen bewogen en ze gingen hierheen en daarheen volgens een onbegrijpelijk verhaal waarin ze een rol speelden. En Louis Wu kende de naam van de Poppenkastman.