De andere vlieggordels waren leeg. Maar de botten moesten toch ergens zijn … Louis wrong zijn hoofd achterover, nog verder … De vloer van het politiegebouw was een wijde, vaag verlichte, kegelvormige put. Om de wand heen bevonden zich concentrische rijen cellen. De deuren waren luiken in het plafond van de cellen.
Van het hoogste punt van de omgekeerde kegel liepen wenteltrappen naar beneden. In en om de punt van de kegel waren de botten die Louis Wu zocht. Ver onder hen glansden ze wittig in het zwakke licht.
‘Ik zou niet weten hoe Spreker de desintegrator zou moeten gebruiken,’ zei hij.
‘Daar denk ik ook al een tijdje heel ernstig over na.’
‘Als hij een gat in de muur maakt, hebben we daar nog niks aan. Het zelfde geldt voor het plafond, en daar komt ie niet eens bij. Als hij de generator raakt die ons hier in de lucht houdt, vallen we dertig meter naar beneden. Maar als hij dat niet doet, dan blijven we hangen tot we verhongeren of tot we het opgeven en ons tussen de ballonnen uitwerken. Waarna we dertig meter naar beneden vallen.’
‘Ja.’
‘Is dat alles? Gewoon “ja”?’
‘Ik heb meer gegevens nodig. Wil een van jullie zo vriendelijk zijn om me een beschrijving te geven van wat je om je heen ziet? Ik zie alleen maar een stuk van een gebogen wand.’
Om de beurt beschreven ze het kegelvormige cellengedeelte, wat ze ervan konden zien in het zwakke, diffuse licht. Spreker zette zijn eigen lampen aan, en dat hielp.
Maar toen Louis niets meer wist te zeggen, zat hij nog steeds in de val, op zijn kop, zonder voedsel, zonder water, boven een dodelijke diepte.
Louis voelde eeen gil in zich opborrelen, goed begraven en goed onder controle, maar een gil die langzaam naar zijn lippen begon te stijgen. Niet lang meer, dan zou het zover zijn …
En hij vroeg zich ook af of Nessus ze zou laten voor wat ze waren. Dat was niet best. Het was een vraag met een voor de hand liggend antwoord. Er was alle reden waarom de poppenspeler ze in de steek zou laten, en geen reden waarom hij dat niet zou doen. Tenzij hij nog steeds hoopte hier beschaafde wezens te vinden. ‘De zwevende voertuigen en de ouderdom van de skeletten wijzen er allebei op dat er niemand is die de machinerie van de gevangenis bedient of controleert,’ zei Spreker. Het was wel duidelijk dat hij speculeerde. ‘De krachtvelden die ons hierheen hebben getrokken, moeten een paar voertuigen te pakken hebben gekregen nadat de stad was verlaten. Daarna waren er geen vliegende dingen meer op de Ringwereld. Zo komt ’t dat de machines nog steeds werken, omdat ze al die tijd niets hebben hoeven doen.’
‘Dat is misschien wel zo,’ zei Nessus. ‘Maar iemand luistert wel naar ons gesprek.’
Louis voelde hoe zijn oren zich spitsten. Hij zag die van Spreker uitwaaieren.
‘Die iemand moet over heel geavanceerde technieken beschikken, anders kun je een gesprek op een geblokkeerde straal niet afluisteren. Je vraagt je onwillekeurig af of deze iemand ook over een vertaler beschikt.’
‘Wat kun je over hem zeggen?’
‘Alleen waar hij zich ongeveer bevindt: ter hoogte van het gebouw waarin jullie hangen. Misschien bevindt hij zich boven jullie.’
In een reflex probeerde Louis omhoog te kijken. Geen schijn van kans. Hij hing ondersteboven, met tussen hem en het plafond twee noodballons en de cyclette zelf.
‘We hebben de Ringwereld-beschaving gevonden.’
‘Misschien. Ik denk dat een beschaafd wezen dat derde destructwapen wel had kunnen repareren. Maar waar het om gaat … even nadenken.’
En de poppenbaas begon aan een stuk Beethoven of Beatles, of wat dan ook — het klonk in ieder geval klassiek. Misschien verzon hij het wel ter plekke, Louis kon het niet zeggen.
En toen hij zei Even nadenken, toen méénde hij dat. Het gefluit duurde maar voort. Louis begon dorst te krijgen. En honger. En zijn hoofd bonkte.
Hij had de moed al opgegeven, een paar wanhopige keren, toen de poppenspeler weer het woord nam. ‘Ik had liever de desintegrator gebruikt, maar dat zal niet gaan. Louis, jij zal het moeten doen, je stamt af van primaten, en je bent een betere klimmer dan Spreker. Je moet eerst de …’
‘Klimmen?’
‘Als ik uitgesproken ben, mag je vragen stellen. Je moet eerst de flitslichtlaser te pakken zien te krijgen. Dan moet je daarmee de ballon vóór je kapot maken. Je zult snel het omhulsel beet moeten pakken voor je uit je stoel valt. Houd je aan het ballonomhulsel vast en klauter bovenop je cyclette. Dan …’
‘Je bent gek geworden.’
‘Laat me uitspreken, Louis. Het doel van dit alles is het kapotmaken van de destructwapens. Er zijn er waarschijnlijk twee. Een boven de deur waardoor jullie hier zijn binnengekomen, of er onder. De tweede kan overal zijn. Je enige aanwijzing is misschien wel dat het er hetzelfde uitziet als het eerste.’
‘Jawel, en misschien ook wel niet. Laat maar. Hoe verwacht je dat ik de stof van een uit mekaar barstende ballon snel genoeg vast kan grijpen om … Nee. Ik kan het niet.’
‘Louis. Hoe kan ik jullie nu bereiken als er een wapen wacht om mijn cyclette onbruikbaar te maken?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Verwacht je soms dat Spreker het karwei voor z’n rekening neemt?’
‘Kunnen katten soms niet klimmen?’
‘Mijn voorouders waren katten, Louis, maar ze leefden op de savanne. Mijn verbrande hand geneest maar langzaam. Ik kan niet klimmen. In ieder geval is het voorstel van de bladeter krankzinnig. Je ziet toch zeker wel dat hij alleen maar een excuus zoekt om ons in de steek te laten.’
Louis zag het. Misschien gaf hij wel blijk van zijn angst.
‘Ik laat jullie nog niet in de steek,’ zei Nessus. ‘Ik blijf wachten. Misschien komt een van jullie op een beter plan. Misschien laat het wezen dat ons afluistert zich wel zien. Ik blijf wachten.’
Louis Wu, ondersteboven, klem tussen twee voorgevormde ballonnen, vond het begrijpelijkerwijs moeilijk om na te gaan hoe snel de tijd verstreek. Niets veranderde. Niets bewoog. Hij kon in de verte Nessus horen fluiten, maar verder scheen er niets te gebeuren.
Ten slotte begon hij maar zijn hartslag te tellen. Tweeënzeventig per minuut, dacht hij zo.
Precies tien minuten daarna: ‘Tweeënzeventig. Eén. Wat ben ik in vredesnaam aan het doen?’
‘Had je ’t tegen mij, Louis?’
‘Driggit! Spreker, ik kan er niet meer tegen. Ik ga liever nu meteen dood dan dat ik gek word en dan dood ga.’ Hij begon zijn armen naar beneden te wringen.
‘Onder dit soort omstandigheden voer ik het bevel, Louis. Ik gelast je kalm te blijven en te wachten.’
‘Sorry.’ Louis wrong zijn armen omlaag, ontspannen, met een ruk omlaag, ontspannen. Daar was zijn gordel. Zijn hand was te ver naar voren. Hij drukte zijn elleboog naar achteren, ontspannen, naar achteren …
‘Wat de poppenspeler heeft gesuggereerd is zelfmoord, Louis.’
‘Misschien.’ Hij had ’m: de flitslichtlaser. Nog twee rukken en hij had hem los uit zijn riem, de vuuropening naar voren gericht; hij zou het dashboard beschadigen, maar zelf ongedeerd blijven. Hij vuurde.
De ballon zakte langzaam in elkaar, terwijl de intacte die zich achter hem bevond, hem voorover tegen het dashboard duwde. Onder de lichtere druk was het gemakkelijk om de flitslichtlaser tussen zijn riem te stoppen en met beide handen de ineenrimpelende, wegzakkende stof vast te pakken.
Hij gleed ook uit zijn stoel. Sneller, nog sneller … hij greep de stof met wanhopige kracht vast en toen hij een kwartslag draaide en uit zijn stoel viel, gleden zijn handen niet uit. Hij hing aan de ballonstof onder zijn cyclette, dertig meter leegte onder hem en…
‘Spreker!’
‘Hier, Louis. Ik heb mijn eigen wapen gepakt. Zal ik de tweede ballon wegschieten?’
‘Ja!’ De tweede ballon zat vlak voor hem, en hij kon niets doen zolang dat zo bleef.