Выбрать главу

Hij kon pas recht naar beneden kijken toen een stuk of zes brokken naar beneden waren gevallen.

Hij zag een altaar van hout, en een maquette van een zilverachtig metaal in de vorm van een vlakke rechthoek met een parabool er overheen. Eén ogenblik zag hij het, het volgende daverde een brok cellen ernaast en deed de stukken alle kanten op spatten. Toen was het alleen nog maar zaagsel en platgeslagen flarden zilver. Maar de mensen waren allang gevlucht.

‘Mensen!’ zei hij tegen Nessus. ‘In het hart van een lege stad, kilometers van hun akkers! Drigg, het moet ze de hele dag kosten om er te komen. Wat waren ze in vredesnaam aan het doen?’

‘Ze vereren de godin Halrloprillalar. Ze zorgen voor Prills voedsel.’

‘Aha. Offeranden.’

‘Natuurlijk. Wat geeft ’t, Louis?’

‘Ze hadden geraakt kunnen worden door die stukken puin.’

‘Misschien zijn er ook wel een paar geraakt.’

‘En ik dacht dat ik Teela zag, daar. Heel even maar.’

‘Nonsens, Louis. Zullen we gaan kijken hoe goed het gebouw nu kan worden verplaatst?’

De cyclette van de poppenspeler was begraven onder een geleiachtige massa van doorzichtig plastic. Nessus ging naast het niet door plastic bedekte instrumentenpaneel staan. Door het grote raam hadden ze een imposant uitzicht over de stad: de havens, de vlakke, rechte torens van het Regeringscentrum, de steeds meer oppervlak in beslag nemende jungle die eens een park moest zijn geweest. Het geheel een kilometer of zo onder hen.

Opeens verschoof het iets, en Louis wankelde even. Nessus had de motor van zijn cyclette aangezet.

De stad gleed langs het raam, steeds sneller. De druk van de versnelling werd wat minder. De topsnelheid scheen ongeveer honderdzestig kilometer per uur te zijn, maar het kasteel bleef volkomen stabiel.

‘We hebben de cyclette op de goede plaats verankerd,’ zei Nessus. ‘De vloer blijft vlak, zoals je ziet, en het geheel vertoont geen neiging om te gaan draaien.’

‘Idioot, dat is het.’

‘Niets dat werkt, is idioot. En waar gaan we nu heen?’

Louis zei niets.

‘Waar gaan we heen, Louis? Spreker en ik hebben geen plannen. Waarheen, Louis?’

‘Stuurboord.’

‘Goed. Pal stuurboord?’

‘Jawel. We moeten voorbij het Oog zien te komen. Daarna gaan we een graad of vijfenveertig tegendraaiwaarts.’

‘Zoek je die stad van de toren die Hemel heette?’

‘Ja. Kun je die vinden?’

‘Dat zou niet al te moeilijk moeten zijn, Louis. We zijn vandaar in drie uur hierheen gevlogen; binnen dertig uur zouden we weer 1 bij de toren moeten zijn. En dan?’

Dat hangt er van af.’

‘De bladeter schijnt er vrede mee te hebben te doen wat jij wilt,’ zei Spreker.

De cyclette zoemde zachtjes tegen zichzelf, een paar meter van hen vandaan. Het landschap gleed langs het grote raam. De Oog-storm was naast hen zichtbaar, de grijze blik groot en angstaanjagend.

‘De bladeter is volkomen geschift,’ zei Louis. ‘Ik hoop dat jij er anders over denkt.’

‘Zeker niet. Als jij een doel hebt, dan ben ik bereid je te volgen. Maar als er misschien gevochten gaat worden, dan moet ik er wel iets vanaf weten.’

‘Um.’

‘Ik moet er hoe dan ook iets van af weten, zodat ik tot een besluit kan komen of er gevochten gaat worden.’

‘Mooi geformuleerd.’

Spreker wachtte.

‘We gaan achter dat schaduw-vlakdraad aan,’ zei Louis. ‘Er moeten op zijn minst duizenden kilometers van dat draad zijn, meer dan we ooit nodig hebben voor wat ik van plan ben.’

‘Wat ben je van plan, Louis?’

‘Ik ben van plan dat draad te pakken te krijgen. Waarschijnlijk krijgen we het gewoon van de mensen daar, als Prill het beleefd vraagt, en Nessus z’n tasp gebruikt.’

‘En daarna?’

‘Daarna gaan we uitvinden hoe gek ik eigenlijk wel ben.’

De toren zweefde naar stuurboord als een stoomschip in de lucht. Sterreschepen waren niet zo ruim. En in de hele bekende ruimte was er geen luchtschip dat hiermee te vergelijken viel. Ze hadden zes dekken tot hun beschikking! Luxe!

Een aantal luxe dingen hadden ze weer niet. De voedselvoorraad aan boord van de toren bestond uit diepgevroren vlees, bederfelijk fruit, en de keuken van Nessus’ cyclette. Volgens Nessus was poppenspelers voedsel arm aan voedingswaarde voor mensen. Louis’ ontbijt en lunch bestonden uit vlees, geroosterd met een flitslichtlaser, en bultige rode vruchten.

En er was geen water.

En geen koffie.

Prill werd ertoe overgehaald om een paar flessen alcohol bevattende drank te halen. Ze hielden een wat verlate doopceremonie op de kamer die hun tot brug diende, met Spreker beleefd weggestopt in een verre hoek, en Prill schichtig in de buurt van de deur zittend. Niemand wilde aan Louis’ idee: de Onwaarschijnlijk, en daarom kreeg de toren vier verschillende namen, elk in een andere taal.

De drank was … ja, zuur. Spreker lustte het niet, en Nessus probeerde het niet eens. Maar Prill dronk een hele fles leeg, sloot de andere af en borg ze zorgvuldig op.

De doopplechtigheid werd een taalles. Louis leerde een paar woorden van de taal van de Ringwereld-architecten. Hij ontdekte dat Spreker de taal veel sneller leerde dan hij. Dat klopte ook wel. Spreker en Nessus waren erop getraind om om te gaan met de verschillende talen die de mens sprak, de verschillende manieren waarop hij dacht, zijn beperkingen in spreken en horen. Dit was gewoon net zo iets als ze tevoren al eerder hadden meegemaakt.

Ze gingen uit elkaar om te eten. Nessus at opnieuw alleen in zijn cyclette, terwijl Louis en Prill geroosterd vlees aten en Spreker ergens anders rauw vlees at.

Daarna ging de taalles verder. Louis had er niets mee op. De anderen waren hem zover vooruit dat hij zich een idioot voelde. ‘Maar Louis, we moeten de taal leren. We reizen niet snel, en we zullen moeten foerageren om aan voedsel te komen. We zullen heel wat keren met de inheemse bevolking te maken krijgen.’

‘Dat weet ik. Ik heb altijd een hekel gehad aan talen.’

De duisternis viel. Zelfs op deze afstand van de Oogstorm was de hele hemel bedekt met wolken, en de nacht was als d’ binnenkant van een drakemuil. Louis hield op met de les. Hij was moe en prikkelhaar en heel, heel onzeker van zichzelf. De anderen gingen weg, zodat hij kon rusten.

Over tien uur zouden ze bij de Oogstorm zijn.

Hij dreef aan de rand van een rusteloze slaap toen Prill terug kwam. Hij voelde haar handen hem strelen en stak de zijne uit naar haar.

Ze deed een stap achteruit, zodat ze buiten zijn bereik was. Ze sprak in haar eigen taal, maar vereenvoudigde het tot een pidgin dat Louis kon begrijpen.

Jij bent leider?’

Half-slapend dacht Louis na. ‘Ja,’ zei hij, omdat het te ingewikkeld zou worden om de werkelijke situatie uit te leggen.

‘Zorg dat de tweehoofdige mij zijn machine geeft.’

‘Wat?’ Louis zocht naar woorden. ‘Zijn wat?’

‘Zijn machine die me gelukkig maakt. ik wil hem hebben. Jij van hem afpakken.’

Louis begon te lachen, want hij dacht dat hij haar begreep. ‘Jij wil mij? Jij afpakken,’ zei Prill boos.

De poppenspeler had iets dat ze wilde hebben. Ze kon hem op geen enkele manier beïnvloeden, want hij was niet menselijk. Louis Wu was de enige mens. En de enige man. Haar macht over hem zou ervoor zorgen dat hij deed wat ze wilde. Dat had tot nu toe altijd gewerkt; want was zij niet een godin?

Misschien was ze misleid door Louis’ haar. Misschien had ze wel gedacht dat hij behoorde tot de behaarde lagere klassen, aan zijn gezicht te zien misschien een half-Architect, maar niet meer. Dan moest hij zijn geboren na de Val van de Steden. Geen elixer. Hij moest in de volle bloei van zijn jeugd zijn.