Выбрать главу

‘Je had volkomen gelijk,’ zei Louis in zijn eigen taal. Prill balde woedend haar vuisten, want de spot die in zijn woorden doorklonk was wel duidelijk. ‘Een man van dertig zou was zijn in jouw handen. Maar ik ben ouder dan dertig.’ En weer lachte hij.

‘De machine. Waar bewaart hij die?’ In het duister boog ze zich naar hem over, suggestieve schaduwen speelden over haar lichaam, haar hoofd glansde zacht, haar zwarte haar viel over zijn schouder. De adem stokte Louis in de keel.

vond de zelfbeheersing om te zeggen: ‘Lijm tegen zijn bot, onder huid. Eén hoofd.’

Prill maakte een geluid dat leek op een grauw. Ze moest hem hebben begrepen: het apparaat was chirurgisch ingeplant. Ze draaide zich om en liep weg.

Louis vroeg zich even af of hij haar achterna zou gaan Hij begeerde haar meer dan hij wilde toegeven. Maar ze zou hem om haar vinger winden als hij dat toeliet, en haar motieven waren heel anders dan die van Louis Wu.

Het gegil van de wind werd langzaam heviger. Louis’ slaap werd minder diep … en ging over in een erotische droom.

Zijn ogen gingen open.

Prill zat op hem, tegenover hem. Haar vingers aaiden lichtjes over de huid op zijn borst en buik. Haar heupen gleden ritmisch heen en weer en Louis reageerde op haar bewegingen. Ze bespeelde hem zoals ze een muziekinstrument zou bespelen.

‘Als ik klaar ben, zul jij van mij zijn,’ zei ze met een stem vol genot. Het genoegen dat ze beleefde klonk in haar stem door, maar het was niet het genoegen van een vrouw die samen is met een man. Het was het opwindende gevoel macht te hebben en die ook te kunnen gebruiken.

Haar aanraking was een genot dat door zijn hele lichaam trok. Ze kende een heel, heel oud geheim: dat elke vrouw met haar geboorte een tasp meekrijgt en dat de macht daarvan onbegrensd is als ze hem weet te gebruiken. Ze zou de tasp gebruiken, en dan weer even niet, gebruiken, en dan weer even niet, tot Louis zou smeken om het recht haar te dienen …

Er veranderde iets in haar. In haar gezicht kon ze het niet laten blijken, maar hij hoorde haar kreunen van genot, en hij voelde hoe ze opeens anders bewoog. Ze gleed naar hem toe en ze kwamen samen, en het wham! dat toen over hen heen rolde, leek volkomen subjectief.

Ze bleef de hele nacht naast hem liggen. Af en toe werden ze wakker en bedreven de liefde, en sliepen dan weer verder. Als Prill bij die gelegenheden teleurgesteld werd, dan liet ze er niets van blijken, of Louis zag het niet. Hij wist alleen dat ze hem niet langer bespeelde als een instrument. Ze speelden een duet.

Er was iets gebeurd met Prill. Hij had er een vermoeden van wat het was. Nessus moest de tasp hebben gebruikt.

Louis zat met zijn benen bengelend op het observatieplatform naar beneden te kijken. De wind loeide om hem heen, smeet van alle kanten regen tegen hem aan. Hij staarde naar beneden, dacht na over wat hij met het schaduw-vlakdraad van plan was.

Abrupt drong tot zijn geest door wat zijn ogen al een poosje zagen.

De wagen hing zeven meter onder hen, een gladde, bruine, naar de einden toe spits toelopende cilinder met smalle spleten als raam. Het voertuig hing willoos in de loeiende wind heen en weer te slingeren, gevangen door de elektromagnetische vaclass="underline" niemand had eraan gedacht die af te zetten.

Louis keek één keer, heel ingespannen, tot hij er zeker van was dat er een gezicht achter de voorruit te zien was. Toen rende hij naar boven, schreeuwend om Prill.

Hij wist de goede woorden niet, maar pakte haar bij haar elleboog en trok haar mee naar beneden en wees. Ze knikte en liep terug naar boven om de politieval bij te stellen.

De bruine pijl gleed omhoog, tot hij tegen het observatieplatform kwam te rusten. De eerste inzittende kroop eruit, zich met twee handen vasthoudend, want de wind loeide als een duivel.

Het was Teela Brown. Louis was niet al te verbaasd.

En de tweede inzittende was zo’n verschrikkelijk clichématig uitziende figuur dat hij in een daverende lach schoot. Teela keek verbaasd en gekwetst.

Ze gleden langs de Oogstorm. De wind loeide omhoog door het gat dat naar het observatiepodium leidde. Hij floot door de gangen van de eerste verdieping, en jankte door kapotte ramen van hoger gelegen verdiepingen.

Teela en haar metgezel en de bemanning van de Onwaarschijnlijk zaten in Louis’ slaapkamer, de brug. Teela’s gespierde metgezel stond in een hoek ernstig met Prill te praten, al hield Prill met één waakzaam oog Spreker-tot-Dieren in de gaten, en met het andere het grote raam. Maar de anderen gingen om Teela zitten om te luisteren naar wat ze te vertellen had.

De politie-destructor had het grootste gedeelte van de apparatuur van Teela’s cyclette vernield. De zender aan de hand waarvan Nessus haar positie kon bepalen, de intercom, de sonische capsule en de keuken gaven tegelijk de geest.

Teela leefde nog omdat de sonische capsule een ingebouwde blokgolf-waarschuwer had. Ze had opeens wind gevoeld, en meteen de motor op retro gezet, voor de Mach 2 wind haar hoofd van het lichaam kon rukken. Binnen enkele seconden was haar snelheid gezakt tot onder de maximaal toegestane binnen het bebouwde gebied. Het destructieveld had op het punt gestaan om ook haar motor te vernielen, maar dat gebeurde nu niet. De wind was draaglijk toen hij door de stabilisering van de sonische capsule brak.

Maar Teela was allesbehalve stabiel. Ze was te dicht bij de dood geweest in de Oogstorm. Deze tweede aanval was daar te vlug op gevolgd. Ze stuurde de cyclette naar beneden, op zoek naar een plek waar ze kon landen.

Ze zag een brede betegelde straat met winkels. Er waren lichten: ovale deuren, die hel-oranje oplichtten. De cyclette landde hard. maar ze was zo ver heen dat dat haar niets meer kon schelen. Ze was geland, dat was het belangrijkste.

Ze was net uit haar contourstoel aan het klauteren toen de cyclette weer opsteeg. De onverwachte beweging deed haar halsoverkop over de grond rollen. Toen ze op handen en voeten overeind kwam en omhoog keek, was de cyclette een snel kleiner wordende halter.

Teela begon te huilen.

‘Je moet een parkeerverbod hebben overtreden,’ zei Louis. ‘Het kon me niet schelen waarom het gebeurde. Ik voelde …’ Ze had er geen woorden voor, maar toch probeerde ze het. ‘Ik wilde iemand vertellen dat ik verdwaald was, maar er was niemand, dus ik ging op een van de stenen banken daar zitten en huilde.

Ik heb uren gehuild. Ik durfde niet weg te lopen, omdat ik wist dat jullie me zouden komen zoeken. En toen kwam … hij.’ Teela knikte naar haar metgezel. ‘Hij was verbaasd me daar aan te treffen. Hij vroeg me iets — ik kon hem niet verstaan. Maar hij probeerde me wel te troosten. Ik was blij dat hij er was, ook al kon hij niets doen.’

Louis knikte. Teela zou iedereen vertrouwen, dat lag in haar aard. Ze zou altijd bij de eerste de beste vreemde die ze tegen kwam, hulp of troost proberen te vinden. En dat zou nog volkomen risicoloos zijn ook, voor wat haar betrof.

Haar metgezel was niet de eerste de beste.

Het was een held. Dat kon je zo zien. Je hoefde hem niet tegen draken te zien vechten. Je hoefde alleen maar de spieren te zien, zijn rijzige gestalte, het zwarte metalen zwaard, de krachtige gelaatstrekken, die bijna griezelig veel leken op het spandraad-gezicht in het kasteel dat Hemel heette. En de beleefde manier waarop hij met Prill praatte, blijkbaar zonder te beseffen dat ze een vrouw was. Omdat ze de gezellin was van een ander?

Hij was gladgeschoren. Nee, dat was onwaarschijnlijk, hij was vast een half-Architect. Zijn haar was lang en asblond en niet al te schoon, en het golfde om een fraai hoog voorhoofd heen. Om zijn middel hing een soort brede gordel, de huid van een dier. ‘Hij heeft me te eten gegeven,’ zei Teela. ‘Hij heeft voor me gezorgd. Vier mannen probeerden ons gisteren te overweldigen, en hij verjoeg ze, alleen maar met zijn zwaard! En hij heeft een heleboel Interwerelds geleerd, in een paar dagen.’