Выбрать главу

Zie, zie waar het bloed van Christus stroomt in het firmament!

Hij had gewacht totdat ’t zou gaan beginnen, wetende dat Malcondotto onder de behandeling bezweken was en dat Prolisse, gevild en in stukken gehakt, dood was. Sta stil, eeuwig bewegende hemelsferen, opdat de tijd moge ophouden en middernacht nooit moge komen. Middernacht kwam. De gladde messen groeven in zijn hersens. Het zou geen pijn doen, daar was hij zeker van, en toch vreesde hij de pijn. Zijn enige lichaam, zijn onvervangbare ik. Hij had ze geen kwaad gedaan. Hij was gekomen met onschuldige bedoelingen.

Eens, in zijn jeugd, had hij onder het spelen zijn been opengehaald, een diepe snede, een gapende kloof waarin het rauwe vlees van binnen te zien was. Een gapende wond, dacht hij, ik heb een gapende wond. Het bloed spoot over zijn voet. Ze hadden het geheeld, niet zo snel als ze dat tegenwoordig konden, maar hij had toegekeken hoe de rode jaap dichtgenaaid werd, en hij had gemediteerd over de verandering die zich had voltrokken. Zijn been zou nooit meer het zelfde zijn, want nu droeg het ’t litteken van de wond. Dat had hem diep aangegrepen, twaalf was hij toen — een zo fundamentele verandering in zijn lichaam, zo permanent. Daar dacht hij aan in de laatste momenten voordat de Dingen aan hem begonnen te werken. Bergen en heuvels, kom, kom en val op me, en verberg me voor de vreselijke wraak van God! Nee, nee! Dan zal ik me diep in de aarde boren: aarde, barst open!

Een vergeefs bevel.

O, nee, zij wil mij niet opnemen!

De stille messen bewogen zich snel. De nuclei van het merg, die impulsen ontvingen van het voorhof van het oor — weg. De basale gangliae. De sulci en de gyri. De bronchiën met hun kraakbeenringen. De alveoli, die wonderlijke sponzen. Epiglottis. Vas deferens. Lymfevaten. Dendrieten en axonen. De dokters waren erg nieuwsgierig: Hoe werkt dit wonderbaarlijke creatuur? Waaruit bestaat het?

Ze wikkelden hem los totdat hij uitgespreid lag op een tafel, een oneindige afstand overspannend. Was hij op dat punt nog in leven? Zenuwbundels, hoopjes ingewanden.

Nu, lichaam, verander in lucht, of Lucifer draagt je snel de hel in! O ziel, verander in kleine waterdruppels, en val in de oceaan, voor altijd onvindbaar!

Geduldig hadden ze hem weer opgelapt. Met taaie inspanning hadden ze hem weer opgebouwd, met verbeteringen van het oorspronkelijke model waar ze dat nodig oordeelden. En toen, ongetwijfeld zeer trots, hadden de Manipoolers hem naar zijn eigen volk teruggebracht.

Kom niet, Lucifer!

‘Raadpleeg Aoudad,’ adviseerde de verschijning.

Aoudad. Aoudad?

Zeven

Hier is de dood, knijpend in mijn oor

De kamer stonk. De stank was walgelijk. Zich afvragend of de man ooit de moeite nam om te ventileren, nam Bart Aoudad subtiel een antireukmiddel in. De hersenen bleven even scherp functioneren als altijd, maar de neusgaten hielden een tijdje op met doorgeven wat er door te geven was.

Hij had geluk dat hij hier binnen was, stank of geen stank. Hij had het voorrecht verworven door bekwame diplomatie.

Burris zei: ‘Kun jij naar me kijken?’

‘Makkelijk. Je fascineert me, eerlijk gezegd. Verwachtte je dat ik je afstotelijk zou vinden?’

‘De meeste mensen hebben dat tot nu toe gedaan.’

‘De meeste mensen zijn dwazen,’ zei Aoudad.

Hij openbaarde niet dat hij Burris al vele weken door de monitor had gadegeslagen, lang genoeg om zich te harden tegen de vreemdheid van de man. Vreemd was hij, en afstotelijk ook; toch begon je er aan gewend te raken.

Aoudad was nog niet bereid om dezelfde schoonheidsbehandeling te ondergaan, maar hij was bestand tegen Burris’ misvormingen.

‘Kan je me helpen?’ vroeg Burris.

‘Ik denk van wel.’

‘Vooropgesteld dat ik hulp wil.’

‘Ik neem aan dat je dat wilt.’

Burris haalde zijn schouders op. ‘Daar ben ik niet zeker van. Je zou kunnen zeggen dat ik gewend raak aan mijn huidige verschijning. Over een paar dagen ga ik misschien weer naar buiten.’

Dat was een leugen, wist Aoudad. Wie van de twee Burris trachtte te misleiden kon Aoudad niet met zekerheid zeggen. Maar hoe minzaam Burris zijn bitterheid op dit moment ook verborg, de bezoeker wist wel zeker dat die nog wel degelijk aan hem vrat. Burris wilde dat lichaam uit.

Aoudad zei: ‘Ik ben in dienst van Duncan Chalk. Ken je de naam?’

‘Nee.’

‘Maar —’ Aoudad slikte zijn verwarring in. ‘Natuurlijk. Je hebt niet veel tijd op aarde doorgebracht. Chalk levert de wereld amusement. Misschien heb je wel eens de Arcade bezocht, of ben je wel eens naar Luna Tivoli geweest.’

‘Daar weet ik van.’

‘Dat zijn ondernemingen van Chalk. Enkele van de vele. Hij houdt miljarden mensen gelukkig in dit stelsel. Hij is zelfs van plan om binnenkort zijn zaken ook naar andere zonnestelsels uit te breiden.’

Dat was lichtelijk overdreven maar dat hoefde Burris niet te weten.

Burris zei: ‘Zo?’

‘Chalk is rijk, begrijp je. Chalk is een humanist. Dat is een goede combinatie. Die houdt mogelijkheden in die jou tot voordeel kunnen zijn.’

‘Ik zie het al,’ zei Burris kalm, terwijl hij naar voren leunde en de buitenste tentakels die over zijn handen friemelden ineenstrengelde. ‘Je huurt me als bezienswaardigheid voor de kermissen van Chalk. Je betaalt me acht miljoen per jaar. Elke sensatiezoeker van het zonnestelsel komt zijn nieuwsgierigheid bevredigen aan mij. Chalk wordt rijker, ik word miljonair en sterf gelukkig, en de nieuwsgierigheid van de menigte wordt bevredigd, ja?’

‘Nee,’ zei Aoudad, gealarmeerd doordat Burris er zo dicht bij was. ‘Ik ben er zeker van dat je maar een grapje maakt. Je moet beseffen dat meneer Chalk je — eh — ongeluk onmogelijk op een dergelijke manier zou kunnen uitbuiten.’

‘Dacht je dat ’t zo’n ongeluk was?’ vroeg Burris. ‘Ik ben zo heel efficiënt. Natuurlijk, die pijn is er, maar ik kan vijftien minuten onder water blijven. Kan jij dat soms? Heb je medelijden met me?’

Ik moet me door hem niet van de wijs laten brengen, dacht Aoudad. Hij is duivels. Hij zal Chalk best aankunnen.

Aoudad zei: ‘Ik ben heel blij te horen dat je je in je huidige toestand redelijk wel voelt. Toch — laat ik openhartig zijn — denk ik dat je graag terug zou keren naar een normale menselijke vorm.’

‘Zo, denk je dat.’

‘Ja.’

‘Je bent een opmerkelijk slim iemand, meneer Aoudad. Heb je misschien je toverstaf meegebracht?’

‘Er komt helemaal geen toverij aan te pas. Maar als je bereid bent om een quid te leveren voor ons quo, dan bestaat de mogelijkheid dat Chalk ’t voor elkaar kan krijgen je in een meer conventioneel lichaam over te brengen.’

Het effect op Burris was onmiddellijk en elektrisch.

Hij liet zijn pose van gespeelde onverschilligheid varen. Hij wierp de spottende gereserveerdheid van zich af waarachter hij, besefte Aoudad, zijn wanhoop verborg. Zijn lichaam beefde als een glazen bloem die door de wind bewogen werd. Een ogenblik lang verloor hij de beheersing over zijn spieren: de mond bewoog zich krampachtig in zijwaartse glimlachjes, een klapperend gat, en de geblindeerde ogen knipperden een keer of tien.

‘Hoe?’ vroeg Burris.

‘Laat Chalk ’t je uitleggen.’

Burris’ hand begroef zich in de dij van Aoudad. Aoudad kromp niet ineen bij de metaalachtige aanraking.

Burris zei hees: ‘Is het mogelijk?’

‘Misschien. De techniek is nog niet geperfectioneerd.’

‘Dus ik ben ook ditmaal weer het proefkonijn?’