Выбрать главу

De verre werelden van het universum lagen zodoende slechts op korte afstand. De dingen van die werelden, de oogst van de sterren, gaven de zaal zijn pracht. De gewelfde wanden waren bezaaid met een reeks vreemde kunstproducten: helkleurige kiezels, potscherven, schilderingen, rinkelende toverbomen van vreemde alliages, zigzaggende constructies van levend licht, elk ingebed in zijn eigen nis in de wanden van de terrassen. De tafels leken uit de vloer te groeien, die was belegd met een niet geheel levenloos organisme dat op een van de werelden van Aldebaran was gevonden. Het tapijt verschilde, om het botweg te zeggen, niet zo heel veel van een aardse slijmschimmel, maar de leiding liet zich daar niet al te nadrukkelijk over uit en het effect dat ’t gaf was er een van extreme rijkdom.

Er groeiden andere dingen op uitgezochte plekken in de Melkwegzaaclass="underline" struiken in bloembakken, zoetgeurende bloeiende planten, zelfs dwergboompjes, allemaal (dat werd er tenminste beweerd) geïmporteerd uit andere werelden. De kroonluchter zelf was een product van vreemde handen: een kolossale bloemenkrans van gouden tranen, gewonnen uit de op amber lijkende secretie van een plomp zeemonster dat aan de grijze kusten van een planeet van Centaurus leefde.

Het kost een onmetelijke som om in de Melkwegzaal te dineren. Elke tafel was bezet, elke avond. Je moest weken van tevoren reserveren. Degenen die het geluk hadden dat ze deze avond hadden uitgekozen, kregen onverwacht een blik op de ruimteman en het meisje met die vele baby’s, maar de gasten, waarvan er velen zelf beroemdheden waren, toonden slechts een vluchtige belangstelling voor het in de publiciteit staande paar. Een snelle blik en dan weer terug naar de wonderen op hun borden.

Lona klemde zich vast aan Burris’ arm toen ze de dikke doorzichtige deuren doorgingen. Haar kleine vingers groeven zo diep dat ze wist dat ze hem pijn deed. Ze merkte dat ze op een smal verhoogd platform stond, uitkijkend op een enorme uitgestrektheid van leegte met daarboven een met laaiende sterren bezaaide hemel. Het centrum van het restaurantgewelf was hol en enkele honderden meters in doorsnede; de lagen van tafels hingen als schelpen tegen de buitenwand, waardoor iedereen een plaats aan het raam had.

Ze voelde zich alsof ze voorover ging vallen, zou tuimelen in de gapende leegte voor haar.

‘O!’ Scherp. Met trillende knieën en een droge keel zwaaide ze op haar benen en knipperde met haar ogen. Angst doorboorde haar op duizend plaatsen. Ze zou kunnen vallen en door de afgrond verzwolgen worden; of haar sprayjapon zou smelten en haar naakt te kijk zetten voor deze modieuze horde; of die heks met de reuzenuiers zou terugkomen en hen aanvallen terwijl ze zaten te eten; of ze zou een verschikkelijke blunder maken aan tafel; of ze zou plotseling door een hevige misselijkheid worden overvallen en het tapijt besmeuren met haar braaksel. Er kon van alles gebeuren. Dit restaurant was in een droom bedacht, maar niet noodzakelijk een fijne droom.

Een gesluierde stem uit het niets sprak zacht: ‘Meneer Burris, Juffrouw Kelvin, welkom in de Melkwegzaal. Komt u naar voren alstublieft.’

‘We gaan op die zwaartekrachtplaat,’ zei Burris in haar oor.

De koperachtige plaat was een schijf van twee centimeter dik en twee meter in doorsnee, en kwam te voorschijn uit de rand van hun platform. Burris hielp haar erop en direct gleed hij uit zijn houder en begon te stijgen. Lona keek niet naar omlaag. De zwevende plaat nam hen mee naar de verste zijde van de grote zaal en kwam tot stilstand naast een vrije tafel die wankel stond op een uitstekende richel.

Bij het uitstappen hielp Burris Lona op de richel. De draagschijf zeilde weer weg naar zijn standplaats. Lona keek een ogenblik op zijn zijkant en zag dat hij een schitterende corona had van indirect licht.

De tafel, die op éen poot stond, leek wel uit de richel te groeien. Lona ging opgelucht in haar stoel zitten, die zich onmiddelijk naar de contouren van haar rug en billen voegde. Er was iets obsceens aan die vertrouwelijke greep, maar het was ook geruststellend; die stoel, dacht ze, zou haar niet loslaten als ze duizelig werd en naar de steile afgrond aan haar linkerkant begon te vallen.

‘Hoe vind je ‘t?’ vroeg Burris terwijl hij haar in de ogen keek.

‘Het is ongelofelijk. Ik had me nooit voorgesteld dat ’t zo zou zijn.’ Ze vertelde er niet bij dat ze er bijna misselijk van werd.

‘We hebben een uitgelezen plaats. Het is waarschijnlijk de tafel die Chalk zelf gebruikt als hij hier komt eten.’

‘Ik heb nooit geweten dat er zoveel sterren waren!’ Ze keken naar boven. Van de plaats waar ze zaten hadden ze een onbelemmerd uitzicht van bijna honderd vijf tig graden. Burris noemde haar de sterren en planeten.

‘Mars,’ zei hij. ‘Dat is gemakkelijk: die grote oranje. Maar zie je ook Saturnus? De ringen zijn niet zichtbaar natuurlijk, maar…’ Hij nam haar hand, richtte die en beschreef een boog langs het firmament totdat ze dacht dat ze zag welke hij bedoelde. ‘Daar zitten we binnenkort, Lona. Titan is van hieraf niet zichtbaar, tenminste niet met het blote oog, maar over niet al te lange tijd lopen we er zelf. En dan zien we ook die ringen! Kijk, kijk daar: Orion. En Pegasus.’ Hij somde de sterrenbeelden voor haar op. Hij noemde de sterren met een duidelijk plezier in de klank van hun namen: Sirius, Arcturus, Polaris, Bellatrix, Rigel, Algol, Antares, Betelgeuse, Aldebaran, Procyon, Markab, Deneb, Vega, Alphecca. ‘Elk is een zon,’ zei hij. ‘De meeste hebben werelden. En ze liggen allemaal voor ons uitgespreid!’

‘Heb je veel andere zonnen bezocht?’

‘Elf. Negen met planeten.’

‘Zitten daar degene die je net noemde bij? Ik vind die namen zo mooi.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘De zonnen waar ik heen ben gegaan hadden nummers, geen namen. Tenminste geen namen die door mensen van de Aarde waren gegeven. De meeste daarvan hadden andere namen. Sommige ben ik te weten gekomen.’ Ze zag zijn mondhoeken opengaan en zich snel weer sluiten: een teken dat hij gespannen was, had Lona geleerd. Zou ik met hem wel over de sterren praten? Misschien wil hij er niet aan herinnerd worden.

Onder dit heldere gewelf kon ze het onderwerp toch niet met rust laten.

‘Ga je daar ooit weer eens heen?’ vroeg ze.

‘Buiten dit stelsel? Ik betwijfel het. Ik ben nu uit dienst. En er zijn nog geen toeristische vluchten naar naburige sterren. Maar natuurlijk ga ik wel weer van de aarde af. Met jou: de planetentoer. Niet helemaal hetzelfde. Maar wel veiliger.’

‘Kan je — kan je —’ zei ze moeilijk, en sprak haastig verder — ‘me de planeet aanwijzen waar je — gevangen werd genomen?’

Drie keer vertrok hij zijn mond, zeer snel. ‘Het is een blauwachtige zon. Vanaf dit halfrond kun je hem niet zien. Met ’t blote oog kun je hem ook van het andere niet zien. Zes planeten. Manipool is de vierde. Toen we er omheen cirkelden en zo’n beetje klaar waren om te dalen, voelde ik me vreemd opgewonden. Alsof mijn lot me naar deze plaats trok. Misschien heb ik wel een beetje een profetische gave in me, hè, Lona? Manipool heeft zeker een groot aandeel in mijn lot gehad. Maar ik kan wel zeggen dat ik geen ziener ben. Van tijd tot tijd word ik getroffen door een sterke overtuiging dat ik er nog een keer naar terugga. En dat is absurd. Om daar weer naar terug te gaan… om Hen weer te ontmoeten…’ Zijn hand sloot zich plotseling en balde zich met een krampachtige schok die zijn hele arm naar binnen trok. Een vaas met blauwe, leerachtige bloemen stortte bijna de diepte in. Lona ving hem op. Ze zag, toen hij zijn hand sloot, dat het kleine buitenste tentakel zich netjes over de rug van zijn vingers legde. Ze legde haar handen over de zijne en hield die bij de knokkels vast totdat de spanning wegebde en zijn vingers weer opengingen.

‘Laten we niet over Manipool praten,’ stelde ze voor. ‘Maar de sterren zijn prachtig.’