Выбрать главу

‘Ja. Ik heb er eigenlijk nooit in die zin over gedacht totdat ik van mijn eerste reis naar de aarde terugkeerde. We zien ze alleen maar als lichtgevende stippen van hieruit. Maar wanneer je daarboven gevangen bent in een kruisvuur van sterrenlicht, dan die en dan die kant uitspringend, dan is ’t anders. Ze drukken hun stempel op je. Weet je, Lona, dat je uit deze zaal een uitzicht hebt op de sterren dat bijna even scherp is als wat je uit het venster van een ruimteschip ziet?’

‘Hoe doen ze het? Ik heb nog nooit zoiets gezien.’

Hij probeerde haar uit te leggen hoe het gordijn van zwart licht werkte. Na de derde zin kon Lona hem al niet meer volgen, maar ze keek intens in zijn vreemde ogen, voorwendend dat ze luisterde en wetend dat ze hem niet mocht teleurstellen. Hij wist zoveel! En toch was hij bang in deze zaal van heerlijkheden, net zoals zij bang was. Zolang ze bleven praten wierp dit een barrière op tegen de angst.

Maar in de stilten die er vielen was Lona zich storend bewust van de honderden rijke en deftige mensen overal om zich heen, en van de overweldigende luxe van de zaal, en van de afgrond naast haar, en van haar eigen onwetendheid en onervarenheid. Ze voelde zich naakt onder het laaiende sterrenlicht. In de pauzes in het gesprek werd zelfs Burris weer vreemd voor haar; zijn vervormingen, die ze al bijna niet meer merkte, werden opeens weer zeer opvallend.

‘Wil je iets drinken?’ vroeg hij.

‘Ja. Ja, alsjeblieft. Bestel jij maar. Ik weet niet wat ik moet nemen.’

Er was geen enkele kelner, mens of robot, in zicht en Lona zag er ook niet een bij andere tafels. Burris gaf de bestelling eenvoudig op door in een gouden rooster te spreken dat zich bij zijn linkerelleboog bevond. Zijn koele kennis van zaken boezemde haar ontzag in, en ze vermoedde zo half en half dat ’t ook zo bedoeld was. Ze zei: ‘Heb je hier vaak gegeten? Je schijnt te weten wat je moet doen.’

‘Ik ben hier één keer geweest. Meer dan tien jaar geleden. Het is geen plek die je gemakkelijk vergeet.’

‘Was je toen al ruimteman?’

‘O ja, ik had al een paar reizen achter de rug. Ik was met verlof. Er was een meisje op wie ik indruk wilde maken —’

‘O.’

‘Ik maakte geen indruk op haar. Ze trouwde met iemand anders. Ze werden gedood toen het Wiel uit elkaar sprong, op hun huwelijksreis.’

Tien jaar of langer geleden, dacht Lona. Ze was toen nog geen zeven. Naast hem voelde ze zich klein van jeugdigheid. Ze was blij dat de drankjes arriveerden.

Ze kwamen over de afgrond aanscheren op een gravitronblad. Lona stond versteld dat geen van de dienbladen, die zeer talrijk waren zoals ze nu opmerkte, ooit met elkaar in botsing kwamen terwijl ze naar de tafels zoefden. Maar natuurlijk, het was niet zo verschrikkelijk moeilijk om elkaar niet kruisende banen te programmeren.

Haar drankje kwam in een kom van gepolijste zwarte steen, dik aanvoelend in de hand, maar zacht en dun tegen de lippen. Ze pakte de kom op en bracht hem automatisch naar haar mond; toen, terwijl ze even wachtte voor ze een slok nam, werd ze zich van haar vergissing bewust. Burris wachtte met een glimlach op de lippen, en zijn glas nog voor zich.

Hij lijkt zo verdomd schoolmeesterachtig als hij zo glimlacht, dacht ze. Me berispen zonder een woord te zeggen. Ik weet wat hij denkt: dat ik een onnozel zwervertje ben dat haar manieren niet kent.

Ze liet haar woede zakken. Ze was eigenlijk kwaad op zichzelf en niet op hem, besefte ze na een moment. Daarna ging het haar gemakkelijker af om haar kalmte te bewaren.

Ze keek naar zijn drankje.

Er zwom iets in.

Het glas was van doorschijnend kwarts. Het was voor drievijfde gevuld met een stroperige groene vloeistof. Daarin zwom vergeefs heen en weer een klein diertje, met de vorm van een traan, wiens violette huid een zwakke gloed achterliet terwijl het zwom.

‘Hoort dat daarin?’

Burris lachte.

‘Ik heb een Deneb-martini, zoals ze dat noemen. Het is een dwaze naam. Specialiteit van het huis.’

‘En daarin?’

‘Een kikkervisje eigenlijk. Een amfibieachtige levensvorm van een van de werelden van Aldebaran.’

‘En je drinkt hem op?’

‘Ja. Levend.’

‘Levend.’ Lona huiverde. ‘Waarom? Smaakt het dan zo goed?’

‘Het heeft helemaal geen smaak in feite. Het is pure decoratie. De cirkel van de verfijning is weer gesloten, terug naar het barbarisme. Een slok en weg is het.’

‘Maar het leeft! Hoe kan je ’t doodmaken?’

‘Heb je wel eens oesters gegeten, Lona?’

‘Nee. Wat is een oester?’

‘Een weekdier. Eens zeer populair, in de schelp geserveerd. Levend. Je besprenkelt hem met citroensap — citroenzuur, begrijp je — en hij krimpt ineen. Dan eet je hem. Het smaakt naar de zee. Het spijt me, Lona. Zo is ’t nu eenmaal. Oesters weten niet wat er met ze gebeurt. Ze hebben geen hoop, angst en dromen. Dat creatuur hier evenmin.’

‘Maar om het te doden —’

‘We doden om te eten. Een ware voedselmoraal zou ons alleen maar toestaan om synthetisch voedsel te eten.’ Burris glimlachte vriendelijk. ‘Het spijt me. Ik zou ’t niet hebben besteld als ik had geweten dat ’t je zou kwetsen. Zal ik ’t weg laten halen?’

‘Nee, iemand anders zou ’t drinken, denk ik. Het was eigenlijk niet mijn bedoeling om dat allemaal te zeggen. Ik was alleen maar een beetje ondersteboven, Minner. Maar het is jouw drankje. Geniet ervan.’

‘Ik zal ’t terugsturen.’

‘Alsjeblieft.’ Ze raakte de tentakel van zijn linkerhand aan. ‘Weet je waarom ik bezwaar maak? Omdat het is alsof je jezelf tot een god maakt door een levend wezen te verslinden. Ik bedoel, hier sta je, reusachtig groot, en je vernietigt gewoon iets, en het zal nooit weten waarom. De manier —’

Ze stokte.

‘De manier waarop vreemde Dingen een inferieur organisme kunnen oppakken en dat op de operatietafel leggen, zonder zich erom te bekommeren en zich verder iets af te vragen?’ vroeg hij. ‘De manier waarop doktoren een ingewikkeld experiment kunnen verrichten met de ova van een meisje zonder de latere psychologische gevolgen in aanmerking te nemen? God, Lona, we moeten die gedachten van ons afzetten, en er niet steeds weer op terugkomen!’

‘Wat heb je voor mij besteld?’ vroeg ze. ‘Gaudax. Een aperitief van een Centaurusplaneet. Het is zacht en zoet. Je zult het lekker vinden. Proost, Lona.’

‘Proost.’

Hij bewoog zijn glas in een baan om haar zwarte stenen kom in een groet aan haar en haar kom. Toen namen ze een slok. Het aperitief prikkelde haar tong; het was vaag olieachtig, maar delicaat, opwekkend. Ze voelde een rilling van genot. Na drie snelle teugen zette ze de kom neer.

Het kleine zwemmende wezentje was verdwenen uit Burris’ glas.

‘Zou je de mijne eens willen proeven?’ vroeg hij.

‘Alsjeblieft, nee.’

Hij knikte. ‘Laten we dan maar het eten bestellen. Wil je me mijn gedachteloosheid vergeven?’ Twee donkergroene kubussen, met vlakken van tien centimeter elk, stonden naast elkaar op het midden van de tafel. Lona had gedacht dat ze uitsluitend ter versiering dienden, maar toen Burris er een naar haar toeschoof, realiseerde ze zich dat het menu’s waren. Toen ze het beetpakte flitste er een warm licht door het binnenste van de kubus en er verschenen verlichte letters, schijnbaar twee centimeter onder het gladde oppervlak. Ze draaide de kubus keer op keer om. Soepen, vleesgerechten, hors d’oeuvres, zoete nagerechten…

Ze herkende niets van het menu.

‘Ik hoor hier eigenlijk niet, Minner. Ik eet altijd hele gewone dingen. Dit is allemaal zo vreemd dat ik niet weet waar ik beginnen moet.’

‘Zal ik ’t voor je bestellen?’

‘Doe dat maar. Maar dingen die ik eigenlijk wil hebben, staan er niet op. Zoals een gehakte proteïnebiefstuk en een glas melk.’

‘Vergeet die gehakte proteïnebiefstuk. Zoek een paar meer zeldzame delicatessen uit.’