Выбрать главу

‘Waarom gaan wij niet naar iemand toe? Het ijs breken, laten zien dat we niet op een afstand zijn.’

‘Laten we ’t niet doen. Laten we hier gewoon blijven zitten.’

Ze dacht dat ze wist wat er aan hem knaagde. Hij was ervan overtuigd dat ze deze tafel meden omdat hij lelijk was, of tenminste vreemd. Niemand wilde hem recht in zijn gezicht aankijken. En je kon niet goed een gesprek voeren met je blik de andere kant uit. Dus bleven de anderen weg. Zat dat hem dwars? Kwam zijn verlegenheid weer terug? Ze vroeg niets. Ze dacht dat ze er wel iets aan zou kunnen doen.

Ongeveer een uur voor het diner gingen ze naar hun kamer terug. Het was éen grote ruimte waaraan een valse soberheid kleefde. De muren waren van gespleten balken gemaakt die ruw en oneffen waren, maar de temperatuur werd zorgvuldig geregeld en de kamer was van alle moderne gemakken voorzien. Hij ging stil zitten. Na een tijdje stond hij op en begon naar zijn benen te kijken, waarbij hij ze naar voren en achteren zwaaide. Zijn stemming was nu zo ver gezakt dat ’t haar bang maakte.

Ze zei: ‘Ik ga even vijf minuten weg als je ’t niet erg vindt.’

‘Waar ga je heen?’

‘Even kijken welke trips ze morgen hebben.’

Hij liet haar gaan. Ze liep door de gang naar de grootste conversatiezaal. Midden in de zaal stond een reusachtig scherm opgesteld waarop voor een groep gasten het zuiderlicht getoond werd. Groene, rode en purperen vlekken schoten dramatisch over een neutrale grijze achtergrond. Het leek een scène uit het einde van de wereld.

In de lobby verzamelde Lona een handvol brochures over de tochten. Vervolgens ging ze terug naar de filmzaal. Ze zag een echtpaar dat in de cocktailzaal had gezeten. De vrouw was voor in de twintig, blond, met kunstige groene strepen van haar haarlijn omhoog. Ze had een koele blik. Haar echtgenoot, als hij haar echtgenoot was, was een oudere man, tegen de veertig, die een kostbaar uitziend kostuum droeg. Een perpetuum-mobile-ring afkomstig van een van de verre werelden wriemelde aan zijn linkerhand.

Gespannen ging Lona op ze toe. Ze glimlachte.

‘Dag, ik ben Lona Kelvin. Misschien hebben jullie ons in de lounge gezien.’

Nerveuze, strakke glimlachjes speelden om hun monden. Ze dachten, wist ze, wat wil ze van ons?

Ze noemden hun naam. Lona verstond ze niet, maar dat deed niet ter zake.

Ze zei: ‘Ik dacht dat ’t misschien leuk zou zijn als wij vanavond met z’n vieren gingen dineren. Ik denk dat jullie Minner zeer boeiend zullen vinden. Hij is op een heleboel planeten geweest…’

Ze keken betrapt. De blonde vrouw was bijna in paniek. Beleefde echtgenoot kwam haar snel te hulp.

‘We zouden het graag doen… andere afspraken… vrienden van thuis… misschien een andere avond…’

De tafels waren niet beperkt tot vier of zelfs zes mensen. Er was altijd plaats voor meer aangenaam gezelschap. Lona, voor ’t hoofd gestoten, wist nu wat Burris al uren tevoren had gevoeld. Ze waren niet gewenst. Hij was de man met het boze oog, die een domper op hun feestvreugde zette. Met de brochures in haar handen geklemd haastte Lona zich naar de kamer terug. Burris stond bij het raam, uitkijkend over de sneeuw.

‘Kom ze eens met me doorkijken, Minner.’ Haar stem was te hoog, te schel.

‘Zijn er interessante bij?’

‘Allemaal. Ik weet echt niet welke de beste is. Kies jij maar uit.’

Ze zaten op het bed en liepen de glanzende bundel door. Er was een tocht naar Adélieland, een halve dag, om de pinguins te zien. Een hele dag naar de Ross IJsplaat, daarbij inbegrepen een bezoek aan Klein-Amerika en aan de andere kampen van de ontdekkingsreizigers aan de McMurdo Sound. Een speciale stop om de werkende vulkaan, Mount Erebus, te zien. Of een langere tocht door het Antarctische Schiereiland om de zeehonden en zeeleeuwen te zien. Een skitocht naar Marie Birdland. De tocht door het kustgebergte van Victorialand naar de Glaciale Tong van Mertz. En nog tien andere. Ze kozen de pinguintocht en toen ze daarna naar beneden gingen om te dineren, zetten ze hun naam op de lijst.

Ze zaten alleen aan tafel.

Burris zei: ‘Vertel iets over je kinderen, Lona. Heb je ze ooit gezien?’

‘Eigenlijk niet. Niet zo dat ik ze kon aanraken, behalve één keer. Alleen maar op de film.’

‘En Chalk geeft je er echt een paar om zelf groot te brengen?’

‘Hij zei dat hij dat zou doen.’

‘Geloof je hem?’

‘Wat kan ik anders doen?’ vroeg ze. Haar hand bedekte de zijne. ‘Doen je benen pijn?’

‘Niet erg.’

Ze aten beiden niet veel. Na het diner werden er films vertoond: levendige driedims van een Antarctische winter.

De duisternis was de duisternis van de dood, en een wind van de dood joeg over het plateau, tilde de bovenlaag van de sneeuw op als een miljoen messen. Lona zag de pinguins op hun eieren staan om ze warm te houden. En toen zag ze verfomfaaide pinguins die voor de storm werden uitgedreven, marcherend over het land terwijl een kosmische drum in de hemel dreunde en onzichtbare hellehonden op zachte kussentjes van piek tot piek sprongen. De film eindigde met een zonsopgang; het ijs bloedrood gevlekt in de dageraad van een zes maanden durende nacht; de bevroren oceaan barstte open, reusachtige vloedgolven die beukten en versplinterden. De meeste hotelgasten gingen van de projectiezaal naar de lounge. Lona en Burris gingen naar bed. Ze vrijden niet met elkaar. Lona voelde dat de storm zich samenbalde in hem en ze wist dat hij zou losbarsten voordat de ochtend aanbrak.

Ze lagen gebed in de duisternis; het raam moest verduisterd worden om de onvermoeibare zon buiten te sluiten. Lona lag op haar rug naast hem, zacht ademend, met haar zij tegen hem aan. Op de een of andere manier doezelde ze weg en een onrustige en lichte slaap kwam over haar. Haar eigen spookbeelden bezochten haar na een tijdje. Ze werd wakker, badend in haar zweet, en merkte dat ze naakt in een vreemde kamer naast een vreemde man lag. Haar hart bonsde. Ze drukte haar handen op haar borsten en herinnerde zich waar ze was.

Burris woelde en kreunde.

Windvlagen rukten aan het gebouw. Dit was zomer, hield Lona zich voor. De kilte sijpelde in haar botten. Ze hoorde ergens van ver lachen. Maar ze week niet van zijn zijde en ze probeerde ook niet meer te slapen.

Haar aan het donker gewende ogen keken naar zijn gezicht. Zijn mond was expressief op zijn scharnierachtige wijze; hij gleed open, sloot zich, gleed weer open. Zijn ogen deden hetzelfde, maar zelfs wanneer zijn oogleden zijn ogen niet bedekten zag hij niets. Hij is weer op Manipool, besefte Lona. Ze zijn net geland, hij en… en die met die Italiaanse namen. En straks komen de Dingen hem halen.

Lona trachtte zich een beeld te vormen van Manipool. De gevlekte en roodachtige aarde, de verwrongen stekelige planten. Hoe zagen de steden eruit? Dat had Burris haar nooit verteld. Alles wat ze wist was dat ’t een droge wereld was, een oude wereld, een wereld waar de chirurgen heel knap waren.

En nu schreeuwde Burris.

Het geluid begon diep in zijn keel, een gorgelende, onsamenhangende kreet, en werd hoger van toon en harder naarmate het langer duurde. Lona draaide zich om en klemde hem tegen zich aan. Was zijn huid nat van ’t zweet? Nee; onmogelijk; dat moest haar eigen huid zijn. Hij sloeg en trapte en de deken belandde op de vloer. Ze voelde zijn spieren kronkelen en samentrekken onder zijn gladde huid. Hij kan me met één snelle klap in tweeën slaan, dacht ze.

‘Het is in orde, Minner. Ik ben hier. Ik ben hier. Het is in orde!’

‘De messen… Prolisse… goeie God, de messen!’

Minner!

Ze liet hem niet los. Zijn linkerarm bungelde er nu slap bij, zo te zien aan de elleboog op de verkeerde manier gebogen. Hij kalmeerde. Zijn hortende adem was zo luid als hoefslagen. Lona bewoog haar hand over hem heen naar de schakelaar en deed het licht aan.

Zijn gezicht was weer gevlekt en gespikkeld. Hij knipperde drie of viermaal op die afschuwelijke zijwaartse manier van hem en bracht zijn hand naar zijn lippen. Ze liet hem los en leunde achterover, een beetje bevend. De explosie van vannacht was heviger geweest dan die van de vorige nacht.