Выбрать главу

Het ruimteschip helde over en draaide zich kalm om en de geliefde witte, pokdalige trekken van de maan kwamen in zicht.

Burris raakte Lona’s arm aan. Ze bewoog zich, knipperde, keek naar hem, en toen naar buiten. Hij bleef naar haar kijken en zag hoe een toenemende verbazing bezit van haar nam, terwijl ze toch met haar rug naar hem toezat.

Een half dozijn glanzende koepels werd nu zichtbaar op het maanoppervlak.

‘Tivoli!’ schreeuwde ze.

Burris twijfelde eraan dat het amusementspark zich echt in een van die koepels bevond. De maan was overdekt met koepelgebouwen die in de afgelopen tientallen jaren waren gebouwd om oorlogszuchtige, commerciële of wetenschappelijke redenen, en geen daarvan beantwoordde aan zijn beeld van Tivoli. Hij verbeterde haar echter niet. Hij was ’t aan ’t leren.

Het lijntoestel spiraalde met afnemende snelheid naar zijn landingsplaats.

Dit was een tijdperk van koepels en vele daarvan waren het werk van Duncan Chalk. Op aarde waren het meestal hangende geodetische koepels, maar niet altijd; hier, bij een geringere zwaartekracht waren ze gewoonlijk eenvoudiger van vorm, minder strakstaande koepels uit één stuk. Chalk’s imperium van plezier werd begrensd en beperkt door koepels, te beginnen met die boven zijn privébadkuip, en vervolgens de koepel van de Melkwegzaal, het Antarcticahotel, de Tivoli-koepel, en verder, verder tot de sterren.

De landing verliep soepel.

‘Laten we ons hier amuseren, Minner! Ik heb er altijd van gedroomd om nog eens hier te komen!’

‘We vermaken ons wel,’ beloofde hij.

Haar ogen glinsterden. Een kind — niet meer dan dat — was ze. Onschuldig, enthousiast, simpel — hij stipte haar kwaliteiten aan. Maar ze was warm. Ze liefkoosde en voedde en bemoederde hem, te veel. Hij wist dat hij haar onderschatte. Haar leven had zo weinig plezier gekend dat ze nog niet blasé geworden was van kleine pleziertjes. Ze kon open en met haar gehele inzet reageren op de parken van Chalk. Ze was jong. Maar niet leeg, trachtte Burris zich te overtuigen. Ze had geleden, Ze droeg littekens, evenals hij.

De trap was uit. Ze rende het schip uit en de wachtkoepel binnen, en hij volgde haar en hij had even moeite om zijn benen te coördineren.

Vijfentwintig

Tranen van de maan

Lona keek ademloos toe hoe het kanon achteruitging en het vuurwerk omhooggleed, door de schacht, door de opening in de koepel en naar buiten de inktzwarte duisternis in.

Ze hield haar adem in.

De patroon explodeerde.

Kleuren bevlekten de nacht.

Er was geen lucht daarbuiten, niets om de kruitdeeltjes te steunen terwijl ze naar beneden zweefden. Ze zweefden zelfs niet, maar bleven min of meer waar ze waren. Het waren schitterende figuren. Ze lieten nu dieren zien. De vreemde vormen van buitenaardse wezens. Naast haar keek Burris even intens als alle anderen omhoog.

‘Heb je zulke dingen ooit eerder gezien?’ vroeg ze.

Het was een wezen met touwachtige haren, een eindeloos lange nek, afgeplatte peddels als poten. De een of andere moerassige wereld had hem voortgebracht.

‘Nooit.’

Een tweede patroon schoot de lucht in. Maar dit was alleen maar een spons die de peddelpotige uitwiste en het hemelse bord leegmaakte voor het volgende beeld.

Nog een schot.

Nog een.

Nog een.

‘Het is heel anders dan vuurwerk op aarde,’ zei ze. ‘Geen knal. Geen explosie. En alles bijft gewoon hangen. Als ze ’t niet uitveegden, Minner, hoelang zou ’t daar dan blijven?’

‘Een paar minuten. Er is hier ook zwaartekracht. De deeltjes zouden naar omlaag getrokken worden. En uit elkaar geslagen worden door kosmisch afval. Allerlei rommel komt uit de ruimte vallen.’

Hij stond altijd klaar voor een vraag, had altijd een antwoord. In ’t begin had die eigenschap haar ontzag ingeboezemd. Nu was het irritant. Ze wou dat ze hem kon vastzetten. Ze bleef ’t proberen. Haar vragen, wist ze, vond hij precies even vervelend als zij zijn antwoorden.

Een fijn stel zijn we. Nog niet eens op huwelijksreis en dan al kleine vallen voor elkaar zetten!

Ze keken een half uur naar het geluidloze vuurwerk. Toen werd ze onrustig en ze verwijderden zich.

‘Waar naartoe?’ vroeg hij.

‘Laten we gewoon een beetje lopen.’

Hij was gespannen en zenuwachtig. Ze voelde ‘t, voelde dat hij haar naar de keel zou springen als ze een blunder maakte. Hoezeer moest hij ’t haten om hier in dat stompzinnige amusementspark rond te lopen! Ze zaten hem behoorlijk aan te gapen. Haar ook, maar ze was interessant door wat er met haar gedaan was, niet door hoe ze eruitzag, en hun ogen bleven niet lang op haar gericht.

Ze gingen verder, door de ene corridor van kraampjes naar de andere.

Het was een kermis van het traditionele soort, volgens een patroon dat al eeuwen geleden was vastgelegd. De techniek was veranderd, maar het wezen niet. Hier waren behendigheidsspelletjes en de kermispoppen, goedkope restaurants die rommel verkochten; zweefmolens die elke derwish zouden passen; laag bij de grondse griezeltenten; dancings; goktenten; verduisterde theaters (Toegang alleen voor volwassenen!) waarin de afgezaagde mysteriën van het vlees werden vertoond; het vlooientheater en de sprekende hond; vuurwerk, hoe anders ook; schetterende muziek; helverlichte palen. Kilometers zwoel plezier, opgemaakt in de modernste trucage. Het meest kenmerkend verschil tussen Chalk’s Luna Tivoli en duizend kermissen van het verleden was de ligging, in de brede boezem van de Copernicuskrater, uitkijkend op de oostelijke boog van de ringmuur. Je ademde hier zuivere lucht in, maar je danste bij een zeer geringe zwaartekracht. Dit was Luna.

‘Draaikolk?’ vroeg een gladde stem. ‘De draaikolk, meneer, juffrouw?’

Lona ging glimlachend naar voren. Burris smeet wat munten neer en ze werden toegelaten. Een dozijn aluminium schelpen gaapten als de overblijfselen van reusachtige mosselen, drijvend op een meer van kwikzilver. Een steviggebouwde man met ontblote borst en een koperkleurige huid zei: ‘Schelp voor twee? Deze kant op, deze kant op!’

Burris hielp haar in een van de schelpen. Hij ging naast haar zitten. De bovenkant sloot zich. Binnenin was het donker, warm, benauwend. Er was net genoeg ruimte voor hun tweeën.

‘Prettige schootfantasieën,’ zei hij.

Ze pakte zijn hand en hield die stijf vast. Door het meer van kwikzilver kwam een vonk aandrijfkracht. Weg gingen ze, scherend over het onbekende. Door welke inktzwarte tunnels, door welke verborgen grotten? De schelp schommelde in een maalstroom. Lona gilde, weer, weer.

‘Ben je bang?’ vroeg hij.

‘Ik weet ’t niet. Het gaat zo snel!’

‘Er kan niets gebeuren.’

Het was alsof je dreef, alsof je vloog. Praktisch geen zwaartekracht en geen wrijving om hun snelle vaart te belemmeren terwijl ze voortgleden over de paden en lanen van de rit. Verborgen klepjes gingen open en geuren verspreidden zich.

‘Wat ruik jij?’ vroeg ze hem.

‘De woestijn. De geur van de hitte. En jij?’