Выбрать главу

‘Praat met ons,’ zei Burris. ‘Praat met ons over Duncan Chalk.’

Later verlieten ze de kamer. Aoudad bleef achter, vredig in slaap. Beneden op straat vonden ze zijn auto, startklaar. Burris startte hem en reed naar het kantoor van Chalk.

‘We maakten een fout,’ zei hij, ‘toen we probeerden onszelf weer te veranderen in degenen die we eens waren. We vormen ons eigen wezen. Ik ben de verminkte ruimteman. Jij bent het meisje met de honderd baby’s. Het is een vergissing om te proberen te vluchten.’

‘Zelfs als we konden vluchten.’

‘Zelfs als we dat konden. Ze zouden me op zekere dag een ander lichaam kunnen geven, zeker, maar wat zou ik daar mee opschieten? Ik zou hebben verloren wat ik nu ben en niets gewonnen hebben. Ik zou mezelf verliezen. En ze zouden jou misschien twee van je baby’s kunnen geven, maar waar blijven dan die andere achtennegentig? Wat er gedaan is, is gedaan. Het feit van jouw wezen heeft je geabsorbeerd. En het mijne mij. Is dat te vaag voor je?’

‘Je wilt zeggen dat we gewoon moeten uitkomen voor wat we zijn, Minner.’

‘Precies. Precies. Geen weglopen meer. Geen gepieker meer. Geen haat meer.’

‘Maar de wereld — de normale mensen —’

‘Het is wij tegen hun. Zij willen ons verslinden. Zij willen ons in een circus zetten. We moeten terugvechten, Lona!’

De auto stopte. Daar lag het lage, raamloze gebouw. Ze gingen naar binnen en ja, Chalk wilde ze ontvangen als ze nog eventjes wachtten in de kamer daarnaast. Ze wachtten. Ze zaten naast elkaar, elkaar nauwelijks aankijkend. Lona hield de gepotte cactus in haar handen. Het was het enige wat ze uit haar kamer had meegenomen. Zij mochten de rest hebben.

Burris zei kalm: ‘Keer de angst naar buiten. Er bestaat geen andere manier voor ons om te vechten.’

Leontes d’Amore verscheen. ‘Chalk ontvangt jullie,’ zei hij.

De kristallen treden op. Naar de immense gestalte op de verheven troon.

‘Lona? Burris? Weer bij elkaar?’ vroeg Chalk. Hij lachte bulderend en sloeg zich daarbij op zijn buik. Hij liet zijn handen met een klap neerkomen op de zuilen van zijn dijen.

‘Je hebt goed van ons gegeten, niet, Chalk?’ vroeg Burris.

Het lachen stierf weg. Ineens zat Chalk rechtop, gespannen, op zijn hoede. Hij leek nu bijna schriel, klaar om er vandoor te gaan.

Lona zei: ‘Het is bijna avond. We hebben een diner voor je gekocht, Duncan.’

Ze stonden hem aan te kijken. Burris sloeg zijn arm om haar tengere middel. Chalks lippen bewogen. Er kwam geen geluid over en zijn hand had de alarmknop op zijn bureau nog niet helemaal bereikt. Zijn pafferige vingers had hij ver uitgespreid. Chalk bekeek ze.

‘Voor jou,’ zei Burris. ‘Met onze complimenten. Onze liefde.’

Gedeelde emotie vloeide in krachtige golven uit hen.

Het was een stortvloed die Chalk niet kon weerstaan. Hij bewoog zich van de ene zijde naar de andere, gebeukt door de woedende stroom; nu eens trok hij de ene kant van zijn mond omhoog en dan weer de andere. Een kwijlspoor verscheen op zijn kin. Zijn hoofd schokte driemaal. Als een robot vouwde en ontvouwde hij zijn dikke armen.

Burris klemde Lona zo hard vast dat haar ribben protesteerden.

Speelden er sissende vlammen over het bureau van Chalk? Werden rivieren van rauwe elektronen zichtbaar die groen voor hem oplichtten? Hij kromp ineen, niet bij machte zich te bewegen, toen ze hem hun ziel gaven met hartstochtelijke intensiteit. Hij voedde zich. Maar hij kon het niet verteren. Hij werd steeds opgeblazener. Zijn gezicht glom van het zweet.

Er was nog geen woord gezegd.

Zink, witte walvis1 Zwiep met je machtige staart en ga onder!

Retro me, Satanas!

Hier is vuur; kom, Faustus, laat het opvlammen.

Blijde tijding van de grote Lucifer.

Chalk bewoog zich nu. Hij draaide in zijn zetel rond, brak uit zijn verlamming en sloeg met zijn vlezige armen keer op keer op het bureau. Hij baadde in het bloed van de Albatros. Hij rilde, schokte, rilde weer. De kreet die van zijn lippen kwam was niet meer dan een ijle, zwakke klacht uit een gapende muil. Nu eens was hij als een veer gespannen, dan weer werd hij heen en weer gesmeten op het ritme van destructie…

En toen kwam de aftakeling.

Zijn oogballen rolden. Zijn lippen zakten omlaag. De massieve schouders hingen omlaag. Zijn wangen vielen in.

Consummatum est; de rekening is vereffend.

De drie gestalten bewogen zich niet: degenen die hun ziel hadden weggeslingerd en degene die ze had ontvangen. Eén van de drie zou zich nooit meer bewegen.

Burris was de eerste die zich herstelde. Het kostte zelfs moeite om adem te halen. Zijn lippen en tong kracht geven was een kolossale taak. Hij draaide zich om, voelde zijn ledematen weer, en legde zijn hand op Lona. Ze was doodsbleek, aan de vloer vastgenageld. Toen hij haar aanraakte, scheen de kracht snel in haar terug te vloeien.

‘We kunnen hier niet meer blijven,’ zei hij vriendelijk.

Ze gingen weg, heel traag alsof ze uiterst oud waren, maar jonger wordend naarmate ze de kristallen treden afdaalden. Hun vitaliteit keerde terug. Het zou vele dagen kosten eer ze zich weer helemaal hadden gevuld, maar er zou tenminste geen zuiging meer zijn.

Niemand bemoeide zich met hen toen ze het gebouw verlieten.

De avond was gevallen. De winter was voorbij en de grijze nevel van een lenteavond bedekte de stad. De sterren waren nauwelijks zichtbaar. Er was nog iets van kilte in de lucht, maar geen van tweeën huiverden ze.

‘Deze wereld heeft geen plaats voor ons,’ zei Burris.

‘Hij zou ons alleen maar proberen op te eten. Zoals hij al probeerde.’

‘We versloegen hem. Maar we kunnen niet een hele wereld verslaan.’

‘Waar zullen we heen gaan?’

Burris keek omhoog. ‘Ga met me mee naar Manipool. We gaan bij de Demonen op de zondagse theevisite.’

‘Meen je het serieus?’

‘Ja. Ga je met me mee?’

‘Ja.’

Ze liepen naar de auto.

‘Hoe voel je je?’ vroeg hij.

‘Erg moe. Zo moe dat ik me nauwelijks kan bewegen. Maar ik voel me leven. Meer leven met elke stap die ik zet. Voor de eerste keer, Minner, voel ik me werkelijk leven.’

‘Net als ik.’

‘Je lichaam — doet het nu pijn?’

‘Ik hou van mijn lichaam,’ zei hij.

‘Ondanks de pijn?’

‘Juist om de pijn,’ zei hij. ‘Die laat zien dat je leeft. Dat ik voel.’ Hij wendde zich tot haar en nam de cactus uit haar handen. De wolken gingen vaneen. De doorns glansden in het licht van de sterren. ‘Te leven — te voelen, zelfs pijn te voelen — wat is dat belangrijk, Lona!’

Hij brak een klein stukje van de plant af en drukte het in het vlees van haar hand. De doornen zonken er diep in weg. Ze vertrok haar gezicht maar heel even. Kleine druppels bloed verschenen. Ze brak nog een stukje van de cactus af en drukte het op hem. Het was moeilijk door die ondoordringbare huid van hem te breken, maar tenslotte gingen de doornen er toch doorheen. Hij glimlachte toen het bloed begon te vloeien. Hij bracht haar gewonde hand naar zijn lippen en zij zijn hand naar de hare.

‘We bloeden,’ zei ze. ‘We voelen. We leven.’

‘Pijn is instructief,’ zei Burris, en ze begonnen sneller te lopen.