Выбрать главу

Het was weer gaan sneeuwen. De tere vlokken verdwenen bijna direct nadat ze op de grond waren gevallen, maar het rijspoor was glibberig. Servomechanismen stelden de sporing direct weer bij om het voertuig rechtop te houden. De inzittenden reageerden op verschillende manieren; Nikolaides leefde op bij de gedachte aan het potentiële gevaar, hoe miniem dat ook was, terwijl Aoudad droefgeestig zat te denken aan de gretige dijen die hem wachtten als hij de reis overleefde.

Nikolaides zei: ‘Wat die ruil aangaat-’

‘Vergeet ‘t. Als het nee is, is ’t nee.’

‘Ik wil ’t gewoon even weten. Zeg eens, Bart, ben je geïnteresseerd in het lichaam van het meisje?’

Aoudad kromp ineen van buitensporige onschuld. ‘Wie denk je in jezusnaam wel dat ik ben?’

‘Ik weet wat je bent, zoals iedereen trouwens. Maar ik probeer gewoon wat uit te vinden. Heb jij ergens in je achterhoofd het idee dat als we van opdracht wisselen en jij Lona krijgt, dat je haar kan pakken?’

Tegensputterend zei Aoudad: ‘Bij sommige vrouwen trek ik de grens. Ik zou me nooit met haar inlaten. In christusnaam, Nick! Dat kind is te gevaarlijk. Een zeventien jaar oude maagd met honderd kinderen — ik zou haar niet aanraken! Dacht je echt dat ik dat zou doen?’

‘Niet echt.’

‘Waarom vroeg je ’t dan?’

Nikolaides haalde zijn schouders op en staarde naar de sneeuw.

Chalk zei: ‘Chalk vroeg jou om dat uit te vissen, niet? Hij is bang dat ik haar aanrand, niet? Niet? Niet?’ Nikolaides gaf geen antwoord en plotseling begon Aoudad te beven. Als Chalk hem kon verdenken van dergelijke verlangens, dan moest hij alle vertrouwen in hem verloren hebben. De afdelingen waren van elkaar gescheiden: werk hier, vrouwen daar. Aoudad had deze twee afdelingen nog nooit door elkaar gehaald, en Chalk wist dat. Wat mankeerde er aan? Waarin was hij bij de dikke man tekort geschoten? Waarom werd het vertrouwen in hem op die manier opgezegd?

Aoudad zei met een holle klank in zijn stem: ‘Nick, ik zweer je dat ik dergelijke bedoelingen niet had toen ik je die ruil voorstelde. Dat meisje trekt me seksueel helemaal niet aan. Helemaal niet. Denk je dat ik zo’n grotesk wezen als dat kind zou willen? Het enige waar ik aan dacht was dat ik er genoeg van had om naar het hutspotlichaam van Burris te kijken. Ik wilde wat verandering in mijn opdracht. En jij —’

‘Hou op Bart.’

‘— maakt er allerlei soorten sinistere en perverse —’

‘Dat deed ik niet.’

‘Chalk dan. En jij ging daarin met hem mee. Is dit een complot? Wie wil me pakken?’

Nikolaides drukte zachtjes met zijn linkerduim de knop van het medicijnkastje in en een lade met kalmerende middelen schoof naar buiten. Rustig gaf hij er een aan Aoudad, die het smalle ivoorkleurige kokertje aanpakte en het tegen zijn onderarm aandrukte. Een ogenblik later ebde de spanning weg. Aoudad trok aan het puntige uiteinde van zijn linkeroor. Dat was een behoorlijk hevige geweest, die golf van spanning en wantrouwen. Ze kwamen nu vaker. Hij was bang dat er iets naars met hem ging gebeuren en dat Duncan Chalk zijn emoties aan het aftappen was, de sensaties indrinkend terwijl hij een voorgeschreven koers volgde via paranoia en schizofrenie naar katatonie.

Dat zal mij niet overkomen, besloot Aoudad. Hij mag zijn pleziertjes hebben, maar hij zet zijn klauwen niet in mijn keel.

‘We houden onze opdracht totdat Chalk anders beslist, okee?’ zei hij hardop.

‘Ja,’ antwoordde Nikolaides.

‘Zullen we ze bekijken nu onder ’t rijden?’

‘Geen bezwaar.’

Het voertuig passeerde nu de Appalachia Tunnel. Hoge gladde muren sloten hen in. De weg ging hier steil omhoog en terwijl het voertuig met hoge versnelling voortjoeg, verscheen er een glans van zinnelijk genot in Nikolaides’ ogen. Hij leunde achterover in de reusachtige zetel die oorspronkelijk voor Chalk bedoeld was. Aoudad naast hem opende de communicatiekanalen. De schermen lichtten op.

‘De jouwe.,’ zei hij. ‘De mijne.’

Hij keek naar de zijne. Aoudad moest niet langer huiveren als hij Minner Burris zag, maar het was zelfs nu nog een spookachtig gezicht. Burris stond voor de spiegel, waarmee hij Aoudad vergastte op tweemaal zijn gestalte.

‘Kijk die arme stakker toch eens aan,’ mompelde Aoudad. ‘Wat zou je er van vinden als ze dat bij jou gedaan hadden?’

‘Ik zou mezelf meteen van kant maken,’ zei Nikolaides. ‘Maar toch denk ik dat het meisje er erger aan toe is. Kan je haar zien van waar je zit?’

‘Wat is ze aan ’t doen? Is ze naakt?’

‘Een bad aan het nemen,’ zei Nikolaides. ‘Honderd kinderen! Nooit door een man bezeten! Wat nemen wij niet allemaal stilzwijgend aan, Bart. Kijk.’

Aoudad keek. Het bolle heldere scherm toonde hem een naakt meisje dat onder een vibraspray stond. Hij hoopte dat Chalk op dit moment op zijn emotionele stroom had afgestemd, want bij het kijken naar Lona Kelvin’s naakte lichaam voelde hij niets. Niets maar dan ook niets. Geen greintje sensualiteit.

Ze kon niet meer dan honderd pond wegen. Haar schouders hingen af, haar gezicht was ziekelijk bleek, haar ogen misten glans. Ze had kleine borsten, een slanke taille, smalle jongensachtige heupen. Terwijl Aoudad keek draaide ze zich om, waarbij ze hem platte, nauwelijks vrouwelijke billen toonde, en ze draaide de vibraspray uit. Ze begon zich aan te kleden. Haar bewegingen waren traag, haar uitdrukking dof.

‘Misschien ben ik bevooroordeeld omdat ik met Burris heb gewerkt,’ zei Aoudad, ‘maar mij lijkt ’t dat hij veel gecompliceerder is dan zij. Zij is gewoon een dom kind dat een moeilijke tijd achter de rug heeft. Wat ziet hij in haar?’

‘Hij zal een menselijk wezen zien,’ zei Nikolaides. ‘Dat kan voldoende zijn. Misschien. Misschien. Het is ’t proberen waard om ze bij elkaar te brengen.’

‘Je klinkt als een humanist,’ zei Aoudad verbaasd.

‘Ik hou er niet van om mensen te zien lijden.’

‘Wie wel, behalve Chalk dan? Maar hoe kan je iets voor deze twee mensen voelen? Ze staan te ver van ons af. Ze zijn grotesk. Ze zijn barok. Ik zie niet in hoe Chalk ze aan het publiek kan verkopen.’

Nikolaides zei geduldig: ‘Elk afzonderlijk zijn ze barok. Breng ze samen en ze zijn Romeo en Julia. Chalk bezit een zeker genie voor dergelijke dingen.’

Aoudad bekeek het lege gezicht van het meisje en daarna het griezelige, verwrongen masker dat het gezicht vormde van Minner Burris. Hij schudde zijn hoofd. Het voertuig schoot vooruit, een naald die de zwarte stof van de nacht doorboorde. Hij draaide de schermen uit en sloot zijn ogen. Vrouwen dansten er door zijn geest: echte vrouwen, volwassen, met zachte volle lichamen.

De sneeuw viel in dikke vlokken rondom hen. Zelfs in de afgeschermde snuit van het schootachtige voertuig voelde Bart Aoudad een zekere kilte.

Vier

Kind der stormen

Lona Kelvin trok haar kleren aan. Twee stukken onderkleding, twee stukken bovenkleding, grijs op grijs, en ze was gekleed. Ze liep naar het raam van haar kleine kamer en keek naar buiten. Sneeuw. Witte wervelingen in de nacht. Ze konden de sneeuw snel genoeg de baas zodra het de grond raakte, maar ze konden niet verhinderen dat het viel. Nog niet.

Een wandeling in de Arcade, besloot Lona. Dan slapen en weer een dag voorbij.

Ze deed haar jack aan. Huiverde al bij voorbaat. Keek om zich heen.

Netjes tegen de muur geplakt foto’s van baby’s. Geen honderd baby’s; eerder zestig of zeventig. En niet haar baby’s. Maar zestig babyfoto’s konden er netzogoed honderd zijn. En voor een moeder als Lona zouden alle baby’s haar baby’s kunnen zijn.

Ze zagen eruit zo als baby’s eruit zien. Bolle, nog ongevormde gezichten met knopjes van neuzen en glimmende natte kwijlmondjes en nietsziende ogen. Fijne oortjes, pijnlijk volmaakt. Gebalde kleine handjes met onwaarschijnlijk schitterende nageltjes. Perzikhuidjes. Lona strekte haar hand uit en beroerde de foto die het dichtst bij de deur hing en verbeeldde zich dat ze babyfluweel aanraakte. Vervolgens bracht ze haar hand naar haar eigen lichaam. Legde hem op haar platte buik. Legde hem op een kleine harde borst. Legde hem op haar dijen waaruit een legioen kinderen wel en niet te voorschijn waren gekomen. Ze schudde haar hoofd met een gebaar waarin men zelfmedelijden had kunnen zien, maar haar zelfmedelijden was op dit moment grotendeels weggezogen, en er was alleen nog maar een korrelig bezinksel van verwarring en leegheid over.