Выбрать главу

Een vreemde omgeving. De lucht was versterkend en de hemel die toch stralend was — met iets van die zilveren glans uit zijn ‘gewatteerde cel’ — was bedekt. Er waren veel bloemen. Sommige hadden een zware en kruidige geur. Ze hadden vaak felle kleuren en vele had hij nooit eerder gezien. Het gras was even onmogelijk als de gebouwen. Het was overal even veerkrachtig en zonder kale plekken of onkruid.

Ze liepen verder het gebouw om en kwamen door een overwelfde gang, die op onverklaarbare maar prettige wijze naar links overhelde. Zijn begeleider pakte zijn arm en voor hij zich kon afvragen waarom, vielen ze een meter of twintig naar beneden. Even later stonden ze in een ruimte die heel vaag aan een ondergronds station deed denken, maar in plaats van op een trein te wachten stapten ze over de rand van het platform — Charlie onvrijwillig — en hij onderging de onprettige gewaarwording van vallen zonder dat hij viel — want de put was overbrugd door de onzichtbare substantie die hen naar beneden had gevoerd langs het eerste gebouw.

Halverwege stopten ze. De man keek Charlie vragend aan. Charlie probeerde zich op alles voor te bereiden en knikte. Hij wist niet hoe, want hij kon het niet zien — het scheen een soort gebaar te zijn — maar opeens vlogen zij door een tunnel. Zij stonden weer stil. Hij merkte nauwelijks of zij stopten of zich weer in beweging zetten. Met onwaarschijnlijke snelheid vlogen zij weer voort tot zij een paar minuten later opnieuw op een ander perron stopten. Ze liepen een soort vierkante kelder aan de zijkant in en werden ter hoogte van de grond, onder het conisch gevormde gebouw gegooid. Ze liepen het station uit en staken over naar een kelderachtige, centrale binnenplaats, omringd door muren waarlangs de inboorlingen in hun onzichtbare liften op en neer flitsten. Hun felgekleurde kleren fladderden om hun lichaam. De lucht was vol muziek. Eerst meende Charlie dat het om een soort openbaar spreeksysteem ging, maar al gauw merkte hij dat ze zongen. Zachtjes bewogen zij zich voort van plek tot plek, gingen neuriënd de openbare hal in en uit.

Juist toen zij een zijmuur naderden zag hij iets dat hem zo verbaasde, dat hij nauwelijks opmerkte hoe hij minstens zeventig meter omhoog werd gestuwd. Hij wist langzamerhand niet meer hoe hij het had en liet maar met zich sollen. Van zijn vroegere waardebepalingen bleef niets over. Twee van de mannen, die hem op de centrale binnenplaats passeerden, waren zwanger. Er was geen twijfel aan.

Hij keek wantrouwend naar zijn glimlachende begeleider — het sterke gezicht en die gespierde armen en stevige benen — het was waar, hij had een gladde kin en... en sterk ontwikkelde borstspieren. De tepel was veel geprononceerder dan bij een man... Aan de andere kant: waarom ook niet? Ook de ogen waren anders. Als ‘hij’ een vrouw was, moesten zij allemaal vrouwen zijn. Waar waren dan de mannen? Hij dacht weer aan de manier waarop hij — zij — hem als een zak soda had opgepakt. Wanneer een vrouw hiertoe in staat was, wat zouden dan de mannen wel niet kunnen? Eerst zag hij ware reuzen, daarna kleine figuurtjes in een ondergronds dienstvertrek in de kelder.

Hij begon zich ongerust te maken en vroeg: ‘Waar gaan we heen?’

Zijn gids knikte, pakte zijn arm en hij had de keus tussen lopen of op zijn gezicht vallen.

Ze kwamen bij een kamer.

De deur ging open, of, beter gezegd, verwijdde zich. Het was een ovale deur, die in het midden open spleet en weer achter hun dicht ging.

Hij bleef staan en ging terug. Niemand hield hem tegen. De deur was sterk genoeg om aan tien mannetjes zoals hij weerstand te bieden.

Hij keek op.

Allemaal keken ze naar hem.

* * *

Herb Raile brengt een bezoek aan Smitty. De jongens slapen. Hij heeft een elektronische babysit, die niet groter dan een draagbare radio is. Hij klopt en Smitty doet open.

‘Hallo.’

‘Hallo.’

Hij loopt naar het buffet in het eetgedeelte van Smitty’s huiskamer, legt zijn apparaat neer en steekt het in het stopcontact. ‘Wat doe je?’

Smitty tilt de baby op, die hij op de bank had gelegd toen hij de bezoeker binnen liet. Hij hangt het kind aan zijn schouder, waar het zich als een lapel vasthecht. ‘O, ik regel de boel tot de baas terug is.’

‘Weg met de baas,’ zegt Herb.

‘Ben jij de baas in huis?’

‘Je maakt een lolletje,’ zegt Herb, ‘maar als het een vraag is, krijg je een eerlijk antwoord.’

‘Geef me dan een eerlijk antwoord.’

‘Bij ons soort mensen is helemaal geen baas in huis meer.’

‘Ja. Ik dacht al dat de boel uit de hand liep.’

‘Dat bedoel ik niet, uilskuiken.’

‘Wat bedoel je dan wel, kip zonder kop?’

‘Je vormt een team, bedoel ik. Iedereen jammert over het feit dat de vrouwen de dienst overnemen. Dat doen ze niet. Ze betrekken het huis. Dat is iets anders.’

‘Interesssant. Je bent een brave jongen,’ zegt hij liefjes.

‘Een wat?’

‘Ik zei het tegen de baby, sufferd. Hij wou gaan huilen.’

‘Laat hem eens kijken. Het is jaren geleden dat ik zo’n klein kind heb vastgehouden,’ zegt de vader van de drie jaar oude Karen. Hij neemt de baby van Smitty over en houdt hem op armlengte van zich af: ‘Ta, ta, ta, ta!’ Zijn tong beweegt zich tussen zijn lippen. ‘Ta, ta.’

De ogen van de baby worden rond en, onder de oksels gehouden, trekken de schouders zich op tot de natte kin in het slabbetje verdwijnt. ‘Ta, ta, ta!’ De oogjes worden plotseling amandelvormig, er komt een glimlach om het mondje en er klinkt een tevreden geluidje achter uit zijn keel. ‘Tja, ta, ta! Hij lacht,’ zegt Herb.

Smith komt achter hem staan om te kijken. ‘Verdomme,’ zegt hij en kijkt over Herbs schouder naar het kind. ‘Ta, ta, ta.’

‘Ta, ta, ta!’

De baby houdt op met lachen en kijkt snel van de een naar de ander. ‘Je brengt hem in de war.’

‘Hou je mond,’ zegt de vader. ‘Ta, ta, ta!’ De baby vindt dit zo leuk dat hij kraait en de hik krijgt.

‘Stik,’ zegt Smith. ‘Kom mee naar de keuken, dan pak ik zijn water.’

Herb loopt met de baby naar de keuken en Smith pakt de fles uit de koelkast en zet die in de elektrische verwarmer. Hij neemt de baby van Herb over en hangt die weer aan zijn schouder. De baby begint steeds erger te hikken. Hij geeft hem een paar tikjes. ‘Verdomme, ik heb Tillie beloofd dat ik hier de boel zou opruimen.’

‘Ik zal wel voor padvinder spelen. Je hebt je handen vol.’

Herb pakt de borden van het aanrecht, krabt ze schoon boven de voetemmer, en stapelt ze in de gootsteen. Daarna draait hij het hete water aan. Het is allemaal vertrouwd want deze gootsteen en zijn gootsteen en de gootstenen in de huizen links en rechts en achter en voor hem zijn allemaal dezelfde gootstenen. Hij pakt de fles met het vloeibare afwasmiddel, kijkt er naar en knijpt zijn lippen op elkaar. ‘We nemen dit nooit meer.’

‘Waarom niet?’

‘De pest voor je handen. We nemen nu Lano-Liefde. Kost iets meer, maar,’ zegt hij en daar laat hij het bij.

‘Twee extra lieve handen voor twee extra dubbeltjes,’ zegt Smith, een televisiereclame citerend.

Herb mengt er wat koud water bij, pakt de spuit en begint de borden een voor een af te wassen.

* * *