Terwijl hij zijn weg zocht tussen de schaduwen van zijn mannen die boven op de balen hooi sliepen, vertelde het zwakke schrapen van laarzen op de houten treden hem dat iemand de ladder naar de zolder beklom. Boven aan de ladder verscheen een vage gestalte die op hem wachtte.
‘Heer Gawein?’ klonk Rajars diepe stem zacht in een Domaanse tongval, die ondanks zes jaren van oefening in Tar Valon onveranderd was gebleven. De dreunende stem van de eerste luitenant was altijd een verassing. De lichtgebouwde man kwam nauwelijks tot Gaweins schouder. Als de tijden anders waren geweest, was Rajar nu zeker een zwaardhand geweest. ‘Ik vond dat ik u wakker moest maken. Er is zojuist een zuster aangekomen, te voet. Een boodschapper van de Toren. Ze zocht naar de zuster die hier het bevel voert. Ik heb Tomil en zijn broer gezegd om haar naar het huis van de dorpsmeester te brengen voordat ze afnokten voor de nacht.’ Gawein zuchtte. Hij had naar huis moeten gaan toen hij terug was gekomen naar Tar Valon en gemerkt had dat de Jongelingen uit de stad verbannen waren. In plaats daarvan had hij zichzelf hier door de winter laten verrassen. Niet slim, vooral omdat hij er zeker van was dat Elaida hen allemaal dood wilde hebben. Zijn zuster Elayne zou uiteindelijk naar Caemlin komen, als ze er al niet was. De Aes Sedai zouden er zeker op toezien dat de erfdochter van Andor Caemlin op tijd zou bereiken om de troon op te eisen voordat iemand anders dat deed. De Witte Toren zou het voordeel niet willen opgeven om een koningin te hebben die ook Aes Sedai was. Aan de andere kant kon Elayne best op weg zijn naar Tar Valon of al in de Witte Toren verblijven. Hij wist niet hoe ze bij Siuan Sanche betrokken was geraakt, of hoe diep dat ging – ze dook altijd in vijvers zonder eerst de diepte te peilen – maar Elaida en de Zaal van de Toren zouden haar stevig aanpakken, of ze nou erfdochter was of niet. Koningin of niet. Maar hij was ervan overtuigd dat ze niet verantwoordelijk kon worden gesteld. Ze was nog steeds slechts een van de Aanvaarden. Dat hield hij zichzelf regelmatig voor. Het nieuwste probleem was dat er nu een leger tussen hem en Tar Valon lag. Ten minste twintigduizend soldaten aan deze kant van de rivier de Erinin en, naar hij moest aannemen, evenveel aan de westelijke oever. Zij moesten de Aes Sedai steunen die Elaida de opstandelingen noemde. Wie anders zouden Tar Valon zelf durven te belegeren? Maar de manier waarop dat leger verschenen was, schijnbaar uit het niets midden in een sneeuwstorm opgedoken, was genoeg om hem nog steeds kippenvel te bezorgen. Er vlogen altijd alarmerende geruchten voor elke grote marcherende legermacht uit. Altijd. Maar deze krijgsmacht was als een geest aangekomen, in stilte. Het was echter zo echt als steen en dus kon hij niet naar Tar Valon om erachter te komen of Elayne in de Toren was, noch naar het zuiden rijden. Elk leger zou meer dan driehonderd man in beweging opmerken, en de opstandelingen zouden de Jongelingen niet bepaald vriendschappelijk gezind zijn. Zelfs in zijn eentje gaan was geen optie, want reizen in de winter ging erg traag. Hij kon Caemlin even snel bereiken als hij tot de lente wachtte. Er was ook weinig kans op een plek op een schip. De belegering zou het rivierverkeer hopeloos in de war sturen. Hij was hopeloos in de war gestuurd. En nu was er midden in de nacht een Aes Sedai gekomen. Ze zou de zaken er niet eenvoudiger op maken.
‘Laten we horen welk nieuws ze heeft meegebracht,’ zei hij rustig en gebaarde Rajar voor hem de ladder af te gaan. Twintig paarden en hun opgestapelde zadels vulden bijna elk plekje van de donkere schuur van vrouwe Millin dat niet werd ingenomen door haar ongeveer twintig melkkoeien, dus moesten Rajar en hij zich een weg banen naar de grote deuren. De enige warmte kwam van de slapende dieren. De twee mannen die de paarden bewaakten waren stille schaduwen, maar Gawein kon voelen hoe ze hem en Rajar gadesloegen terwijl ze de ijskoude nacht in glipten. Zij zouden het weten van de boodschapper en nieuwsgierig zijn. De lucht was helder en de afnemende maan gaf nog voldoende licht. Het dorpje Dorlan glinsterde van de sneeuw. Het tweetal worstelde zich zwijgend en met dichtgeslagen mantels stil door de kniediepe sneeuw in het dorp heen. Dit was eens de weg naar Tar Valon geweest, vanuit een stad die al honderden jaren niet meer bestond. Vandaag de dag reisde niemand meer van Tar Valon in deze richting, tenzij je naar Dorlan wilde, en er was geen reden om hier in de winter te komen. Volgens een oud gebruik leverde het dorp kaas aan de Witte Toren en aan niemand anders. Het was maar een heel klein dorpje, met niet meer dan vijftien grijze stenen huizen met leien daken. De sneeuw lag opgehoopt tot aan de onderkant van de vensters op de begane grond. Een eindje achter elk huis stonden koeienstallen, die nu allemaal vol zaten met manschappen, paarden en koeien. t De meesten in Tar Valon konden het bestaan van Dorlan heel wel vergeten hebben. Wie dacht er nu over na waar kaas vandaan kwam? Het had een heel goede plek geleken om uit zicht te blijven. Tot voor kort.
Alle huizen van het dorp waren donker, op eentje na. Er scheen licht door de spleten in de luiken van enkele ramen van het huis van Meester Burlow, zowel boven als beneden. Garon Burlow had de pech om het grootste huis van Dorlan te bezitten, terwijl hij ook nog eens de dorpsmeester was. Dorpsbewoners die met slaapplaatsen in de weer waren geweest om een bed voor een Aes Sedai te vinden zouden dat nu wel betreuren; Meester Burlow had twee lege kamers over. Gawein stampte de sneeuw van zijn laarzen en klopte met een gehandschoende vuist op de stevige deur van het huis van de dorpsmeester. Niemand antwoordde, en na een ogenblik lichtte hij de klink en ging Rajar voor naar binnen.
Voor een boerderij was de voorkamer met zijn balkenzoldering behoorlijk groot. Het meest opvallend waren een paar grote open wandkasten, vol met tinnen bekers en aardewerken serviesgoed, en een lange opgewreven tafel met een rij stoelen met hoge ruggen. Alle olielampen waren aangestoken, een buitensporigheid in de winter omdat een paar vetkaarsen voldoende waren geweest, maar het vuur in de haard had nog niet echt grip gekregen op het haardhout of de temperatuur in de kamer. De twee zusters die kamers boven hadden, waren echter blootsvoets ondanks de kale houten vloer. Wel hadden ze hun met bont afgezette mantels haastig over hun linnen nachtgewaden geslagen. Katerine Alruddin en Tarna Feir keken naar een kleine vrouw in een donkere mantel en rijkleding die tot aan haar heupen vochtig van de sneeuw waren. Ze stond zo dicht mogelijk bij de brede haard als ze kon en warmde huiverend en vermoeid haar handen. Ze kon te voet in de sneeuw de reis van Tar Valon in niet minder dan twee of drie dagen hebben gemaakt, en zelfs Aes Sedai voelden uiteindelijk de kou. Zij moest de zuster zijn over wie Rajar het had gehad, maar vergeleken met de anderen was ze niet opvallend leeftijdloos. Vergeleken met de anderen was ze helemaal nauwelijks opvallend.
De afwezigheid van de dorpsmeester en zijn vrouw legde een extra knoop in Gaweins maag, hoewel hij het half en half verwacht had. Ze zouden er geweest zijn om zich te bekommeren om de Aes Sedai, om hete drank en warm voedsel aan te bieden ongeacht het late uur, tenzij ze terug naar bed waren gestuurd om Katerine en Tarna de gelegenheid te geven zich met de boodschapper af te zonderen. En dat betekende dat het dwaas van hem was om te willen weten wat die boodschap inhield. Maar dat wist hij al voor hij de schuur verlaten had.