Egwene huiverde ook bijna. Tot haar verrassing deed ze dat niet. Anaiya, dood. Gestikt. Een wrede manier om iemand te doden zonder sporen achter te laten. ‘Heb je al iets tegen iemand gezegd?’
‘Natuurlijk niet,’ zei Nisao verontwaardigd, ik ben meteen naar u toe gekomen. Zodra ik wist dat u wakker was.’
‘Dat is jammer. Je zult nu moeten uitleggen waarom je het niet meteen bekendgemaakt hebt. We kunnen dit niet geheimhouden.’ Amyrlins hadden wel ergere dingen geheimgehouden als ze dachten dat het beter voor de Toren was. ‘Als er een man onder ons is die kan geleiden, moeten de zusters op hun hoede zijn.’ Het leek onwaarschijnlijk dat een man die kon geleiden zich tussen de werklieden of de soldaten zou verstoppen. Maar het was nog onwaarschijnlijker dat zo’n man hiernaartoe was gekomen om zomaar een zuster en haar zwaardhand te vermoorden. Dat riep nog een vraag op. ‘Waarom Anaiya? Bevond ze zich gewoon op het verkeerde tijdstip op de verkeerde plek, Nisao? Waar zijn ze vermoord?’
‘Bij de wagens aan de zuidkant van het kamp. Ik weet niet waarom ze daar nog zo laat waren. Misschien ging Anaiya wel naar de latrines en vond Setagana dat ze daar ook bewaakt moest worden.’
‘Dat is wat je voor me gaat uitzoeken, Nisao. Wat deden Anaiya en Setagana nog buiten terwijl iedereen lag te slapen? Waarom zijn ze vermoord? Dit hou je wel geheim. Totdat je meer te weten bent gekomen, blijft dit tussen ons.’
Nisao’s mond ging open en weer dicht. ‘Als het moet, dan moet het,’ mompelde ze bijna onverstaanbaar. Ze was niet zo goed in het geheimhouden van dingen en dat wist ze. Haar vorige poging om iets geheim te houden had ertoe geleid dat ze trouw aan Egwene moest zweren. ‘Zal dit een einde maken aan het mogelijke verdrag met de Zwarte Toren?’
‘Dat betwijfel ik,’ zei Egwene vermoeid. Licht, hoe kon ze nu al moe zijn? De zon was nog niet eens opgekomen, ik denk dat we hoe dan ook weer een lange dag voor de boeg hebben.’ Het enige dat ze hoopte, was dat ze aan het einde ervan geen hoofdpijn had.
21
Een merkteken
Alviarin stapte door de Poort, liet hem achter zich dichtklappen in een flits van helder blauw en wit en nieste bijna onmiddellijk van het stof dat door haar schoenen was opgestoven. Ze nieste nog twee keer, waardoor de tranen haar in de ogen sprongen. De ruwe muren van de uit de rotsen gehakte opslagruimte, drie verdiepingen onder de librije van de Toren, werden enkel verlicht door de gloeiende bol die voor haar uit zweefde. De ruimte was leeg, op drie eeuwen stof na. Ze was liever meteen teruggekeerd naar haar vertrekken in de Toren, maar de kans was groot dat ze dan een bediende tegen het lijf liep. En dan zou ze zich weer moeten ontdoen van het lijk en hopen dat niemand de bediende haar vertrekken in had zien gaan. Mesaana had haar opgedragen zich verborgen te houden en geen argwaan te wekken. Dat leek nogal overdreven, vooral omdat de Zwarte Ajah al sinds de oprichting van de Toren daar had rondgelopen alsof ze daar alle recht toe had. Maar als een van de Uitverkorenen je iets opdroeg, dan was je wel gek om te weigeren. Als er tenminste een kans bestond dat je betrapt werd. Alviarin geleidde geërgerd het stof uit de lucht. Het sloeg zó hard tegen de stenen vloer dat die bijna schudde. Ze zou dit niet telkens hoeven doen als ze een keer de tijd nam om al het stof in een hoek te vegen in plaats van het maar te laten liggen. Er was al jaren niemand meer zo ver in de kelders van de librije geweest; niemand zou merken dat de ruimte schoon was. Maar er was altijd wel iemand die deed wat anderen nalieten, zoals zijzelf vaak deed, en ze was niet van plan betrapt te worden door een stomme fout. Toch gromde ze binnensmonds terwijl ze de rode modder van haar schoenen en de zoom van haar rokken geleidde. De kans was klein dat iemand zou zien dat de modder afkomstig was van Tremalkin, het grootste van de eilanden van het Zeevolk, maar men zou zich wel kunnen afvragen waarom ze zo modderig was. Het terrein van de Toren was immers bedekt met sneeuw, en waar de sneeuw was weggeveegd was de grond bevroren. Ze mompelde in zichzelf terwijl ze de Kracht gebruikte om het gepiep van de roestige scharnieren van de oude houten deur te dempen. Er was een weving om dat op te lossen, zodat ze niet elke keer dat gekraak hoefde te dempen – daar was ze zeker van – maar Mesaana wilde haar niet leren welke. Mesaana was de werkelijke bron van haar ergernis. De Uitverkorene leerde haar enkel wat zij wilde en niets meer. Ze lichtte soms een tipje van de sluier op over wonderbaarlijke dingen maar vertelde daar vervolgens niets over. En Mesaana gebruikte haar als bediende. Ze was het hoofd van de Hoge Raad en kende de namen van alle Zwarte zusters, en dat was meer dan Mesaana kon zeggen. Het leek de vrouw niet uit te maken wie haar bevelen opvolgde, zolang het maar gebéurde, en volgens de letter. Maar al te vaak wilde ze dat Alviarin zelf haar bevelen uitvoerde, waardoor ze haar dwong met mensen samen te werken die dachten dat ze hun gelijkwaardige was enkel en alleen omdat zij ook de Grote Heer dienden. Te veel Vrienden dachten dat ze gelijk waren aan Aes Sedai, of zelfs beter. Erger nog, Mesaana had haar verboden die mensen te gebruiken om een voorbeeld te stellen. Walgelijke ondieren, geen van allen in staat tot geleiden, en Alviarin moest beleefd tegen hen blijven omdat ze misschien een andere Uitverkorene dienden! Mesaana wist het duidelijk niet zeker, en daarom liet ze Alviarin naar het stof op straat glimlachen.
Met de gloeiende bal voor zich uit schreed Alviarin door de ruwstenen gang, waarbij ze het stof achter zich met een paar vederlichte Luchtbewegingen bij elkaar veegde zodat het onaangeroerd leek. Ze oefende in gedachten een aantal dingen die ze tegen Mesaana zou willen zeggen. Niets ervan zou ze natuurlijk écht zeggen en dat vergrootte haar ergernis alleen maar. Het leveren van kritiek op een van de Uitverkorenen, zelfs in de meest bedekte termen, was een zekere weg naar pijn en misschien zelfs de dood. Of eigenlijk bijna zeker allebei. De enige manier om een Uitverkorenen te overleven was door te kruipen en te gehoorzamen, en het eerste was even belangrijk als het laatste. De beloning van de onsterfelijkheid was een beetje kruipen wel waard. Daarmee kon ze alle macht verzamelen die ze wilde, veel meer dan welke Amyrlin dan ook ooit had gehad. Maar eerst moest ze overleven.
Zodra ze boven aan de eerste helling was aangekomen, deed ze geen moeite meer om haar sporen te verbergen. Hier lag lang niet zoveel stof, en er waren sporen te zien van handkarren en schoenen. Nog een paar vage voetstappen erbij zouden niet worden opgemerkt. Toch liep ze snel door. Doorgaans werd ze vrolijk van de gedachte aan het eeuwige leven, de gedachte dat ze ooit macht zou hebben door Mesaana zoals ze nu had door Elaida. Nou ja, bijna hetzelfde; het was te hoog gegrepen om Mesaana even te laten meewerken als Elaida, maar ze kon de vrouw toch voldoende aan zich binden om haar eigen toekomst zeker te stellen. Nu bleven haar gedachten terugkeren naar het feit dat ze al bijna een maand weg was uit de Toren. Mesaana zou geen moeite hebben gedaan om Elaida onder de duim te houden tijdens haar afwezigheid, maar de Uitverkorene zou Alviarin zeker de schuld hebben gegeven als er iets mis was gegaan. Natuurlijk was Elaida na de laatste keer behoorlijk terechtgewezen. De vrouw had gesméékt om te ontkomen aan de straffen van de Meesteres der Novices. Natuurlijk was ze te bang geweest om zich niet aan de regels te houden. Natuurlijk. Alviarin duwde de gedachten aan Elaida weg, maar hield haar pas niet in.
Een tweede helling leidde naar de hoogste kelder, waar ze de gloeiende bol liet verdwijnen en saidar losliet. De schaduwen waren hier doorspikkeld met poelen vaag licht. Er waren lampen opgehangen in ijzeren beugels aan de stenen muren, die op dit niveau netjes waren afgewerkt. Er bewoog niets, behalve een rat die wegrende, zijn nageltjes klikkend op de stenen vloer. Ze moest bijna glimlachen. Bijna. De ogen van de Grote Heer waren op de Toren gericht; niemand had blijkbaar gemerkt dat de bannen hadden gefaald. Ze dacht niet dat Mesaana iets had gedaan; de bannen werkten gewoon niet meer zoals de bedoeling was. Er waren... gaten. Het kon haar niet schelen dat een dier haar zag, of dat het meldde wat het had gezien, maar ze dook snel een smalle, ronde trapgang binnen. Er konden mensen op deze verdieping zijn en mensen kon je niet vertrouwen zoals ratten.