Misschien, dacht ze terwijl ze de trap beklom, kon ze bij Mesaana iets proberen los te krijgen over die onmogelijke gloed in de Toren, zolang ze maar voorzichtig was. De Uitverkorene zou denken dat ze iets te verbergen had als ze er nooit iets over zei. Elke vrouw tér wereld die kon geleiden moest zich afvragen wat er gebeurd was. Ze zou voorzichtig moeten zijn en niets zeggen wat erop wees dat ze die plek had bezocht. Lang nadat de gloed was verdwenen, natuurlijk – ze was niet zo stom om daar recht op af te lopen! – maar Mesaana was blijkbaar van mening dat Alviarin haar taken moest uitvoeren zonder een ogenblik tijd voor zichzelf. Zou die vrouw echt geloven dat ze zelf geen zaken te regelen had? Ze kon maar beter doen alsof dat inderdaad zo was. Voorlopig, tenminste. In de schaduwen boven aan de trap bleef ze staan voor een kleine, eenvoudige deur, aan deze kant ruw afgewerkt, om zich te herstellen en de mantel over haar arm te vouwen. Mesaana was een van de Uitverkorenen, maar ze was ook een mens. Mesaana maakte fouten. En ze zou Alviarin ogenblikkelijk doden als zij er een maakte. Kruipen, gehoorzamen en overleven. En altijd op je tellen passen. Dat wist ze al lang voor ze een van de Uitverkorenen ontmoette. Ze haalde de witte Hoedsterstola uit haar beurs, deed die om haar hals en duwde voorzichtig de deur open om te luisteren. Stilte, zoals verwacht. Ze stapte de Negende Kluis binnen en sloot de deur achter zich. Aan de binnenzijde was de deur even eenvoudig als aan de buitenzijde, alleen was deze kant glanzend gepoetst. De librije van de Toren was voor zover men wist verdeeld in twaalf kluizen. De Negende was de kleinste, bestemd voor teksten over verschillende vormen van rekenkunde, maar het was toch een grote kamer. De lange ovale ruimte met de afgeplatte koepelvormig zoldering was gevuld met rijen hoge houten boekenkasten, elk omgeven door een smal looppad vier pas boven de zevenkleurige vloertegels. Tegen de kasten stonden hoge ladders op wielen zodat ze gemakkelijk konden worden verschoven, en koperen spiegellampen met zulke zware voeten dat er drie of vier man nodig waren om ze te verplaatsen. Vuur was een constant gevaar in de librije. De staande lampen brandden, voor het geval een zuster een boek of manuscript zocht, en er stond nog steeds een handkar met drie grote lederen boeken in het midden van een gangpad, waar die de vorige keer ook al had gestaan. Ze begreep niet waarom er verschillende vormen van rekenkunde moesten zijn en waarom er zoveel boeken over geschreven waren. En al ging de Toren er prat op dat ze de grootste verzameling boeken ter wereld had over alle mogelijke onderwerpen, het leek erop dat de meeste Aes Sedai het met haar eens waren. Ze had nog nooit een andere zuster in de Negende Kluis gezien, daarom gebruikte ze deze plek ook als ingang. Bij de brede, gewelfde deuren die uitnodigend openstonden, bleef ze staan luisteren tot ze zeker wist dat de gang leeg was. Iedereen zou verbaasd zijn geweest om te zien dat ze plotseling belangstelling had voor deze boeken.
Ze haastte zich door de gangen met vloertegels in Ajah-kleuren. De librije was vandaag nog stiller dan anders, zelfs als je bedacht hoe weinig Aes Sedai er in de Toren waren. Er waren altijd wel een paar zusters, meestal bewaarsters – sommige Bruine zusters hadden die zelfs op de bovenste verdiepingen naast hun vertrekken in de Toren – maar nu leken de enorme figuren in de wanden van de gangen, kleurig uitgedoste mensen en vreemde dieren van tien voet of meer hoog, de enige aanwezigen te zijn. Door de tocht zwaaiden de druk bewerkte lampwielen tien pas boven haar hoofd zachtjes aan hun kettingen. Haar voetstappen klonken onnatuurlijk luid en veroorzaakten een zachte echo tegen de koepelvormige zoldering. ‘Kan ik u helpen?’ vroeg een zachte vrouwenstem achter haar. Geschrokken draaide Alviarin zich om en liet bijna haar mantel vallen voor ze zich kon herstellen, ik wilde alleen maar door de librije lopen, Zemaille,’ zei ze. Ze was boos op zichzelf. Als ze al zo was geschrokken dat ze zich ging verantwoorden tegenover een bewaarster, dan moest ze zich vermannen voordat ze verslag uitbracht aan Mesaana. Ze wilde Zemaille bijna vertellen wat er gaande was op Tremalkin, al was het maar om te zien of de vrouw zou schrikken. Het gezicht van de Bruine zuster bleef uitdrukkingsloos, maar haar stem veranderde door een onpeilbare emotie. Zemaille was lang en heel slank, haar gezicht was altijd een masker van terughoudendheid en afstand, maar Alviarin vermoedde dat ze minder verlegen was dan ze zich voordeed, en minder aardig. ‘Dat is begrijpelijk. De librije is vredig en het zijn droeve tijden voor ons allen. En nog droever voor jou, natuurlijk.’
‘Natuurlijk,’ antwoordde Alviarin. Droeve tijden? En vooral voor haar? Ze overwoog de vrouw een donkere hoek in te sleuren om haar te ondervragen en vervolgens om te brengen. Maar toen zag ze nog een Bruine zuster; een ronde vrouw die nog donkerder was dan Zemaille, die van verderop in de gang naar hen keek. Aiden en Zemaille waren geen sterke geleidsters, maar hen tegelijk overmeesteren zou moeilijk of zelfs onmogelijk zijn. Waarom waren ze hier op de begane grond? Ze werden slechts zelden samen gezien. Ze pendelden tussen de ruimtes op de bovenste verdiepingen die ze deelden met Nyein, de derde Zeevolk-zuster, en de zogenaamde Dertiende Kluis, waar de verborgen verslagen werden bewaard. Ze werkten daar alledrie en dompelden zich vrijwillig tot aan hun nek in het werk. Ze liep door en hield zich voor dat ze zich druk maakte om niets, maar het prikken tussen haar schouderbladen werd er niet minder van.
Het gebrek aan bewaarsters die de voordeur bewaakten gaf haar alleen maar meer kippenvel. Er stonden altijd wel een paar bewaarsters bij elke ingang, zodat er geen velletje papier de librije zou verlaten zonder hun medeweten. Alviarin gebruikte de Kracht om een van de hoge bewerkte deuren open te maken voordat ze die bereikte en liet hem in zijn bronzen scharnieren openhangen terwijl ze de marmeren trap af snelde. Het brede, met eikenhout beklede stenen pad dat naar de hoge witte schacht van de Toren leidde was schoongeveegd, maar als dat niet zo was geweest zou ze de Kracht hebben gebruikt om de sneeuw voor haar voeten te laten smelten, ongeacht wat de mensen dachten. Mesaana had overduidelijk gemaakt wat de prijs zou zijn als iemand de weving voor het Reizen zou leren of zelfs maar zou ontdekken dat Alviarin die kende, anders was ze wel naar haar bestemming gereisd. Met de Toren in zicht, hoog boven de bomen uitstekend en glanzend in het ochtendlicht, zou ze er met één stap zijn geweest. In plaats daarvan dwong ze zichzelf om niet te rennen.
Het was geen verrassing dat de brede, lange gangen van de Toren leeg waren. Een paar haastige bedienden met de witte Vlam van Tar Valon op hun kledij bogen naar haar terwijl ze langsliep, maar ze besteedde niet meer aandacht aan hen dan aan de tocht waardoor de vergulde staande lampen flakkerden en de fel gekleurde kleden aan de sneeuwwitte wanden bewogen. Tegenwoordig bleven de zusters zoveel mogelijk in hun eigen Ajah-kwartier, en zelfs al zou ze een Aes Sedai tegenkomen van wie ze wist dat ze tot de Zwarte behoorde, dan had ze daar nog niets aan. Zij kende hen, maar de zusters kenden haar niet. Bovendien was ze niet van plan zich bloot te geven als dat niet nodig was. Misschien kon ze op een dag een van die geweldige instrumenten uit de Eeuw der Legenden, waar Mesaana altijd over praatte, gebruiken om elke zuster meteen te ondervragen, maar nu was het een kwestie van gecodeerde opdrachten op iemands hoofdkussen of op geheime plaatsen. Wat ooit bijna onmiddellijke antwoorden hadden geleken, was nu een eindeloos wachten. Een gedrongen, kale bediende die een buiging voor haar maakte, slikte hoorbaar. Ze streek haar verwrongen gezicht glad. Ze was trots op haar koele afstandelijkheid en onverstoorbaarheid. Het zou haar niets opleveren om met een woedend gezicht door de Toren te lopen.