Merise bleef een hele tijd roerloos staan zwijgen en slaakte toen een zucht, ik weet het niet, Cadsuane. Saidar is een kalme oceaan die je brengt waar je naartoe wilt, zolang je maar bekend bent met de stromingen en je erdoor laat meevoeren. Saidin... is een lawine van brandende stenen, het verbrokkelen van ijsbergen. Het voelt wel schoner aan dan toen ik de binding met Jahar aanging, maar in die wirwar kan zich van alles verborgen houden. Van alles.’ Cadsuane knikte. Ze wist niet zeker of ze een ander antwoord had verwacht. Waarom zou ze zekerheid krijgen over een van de twee belangrijkste vragen ter wereld, terwijl ze zelfs op veel eenvoudiger vragen geen antwoord kreeg? Op de binnenplaats stopte de beweging van Lans houten zwaard, deze keer niet met een klap, maar met de punt zachtjes tegen Jahars keel gedrukt. Opnieuw nam de grotere man in een vloeiende beweging zijn uitgangspositie weer in. Nethan kwam weer overeind, en opnieuw gebaarde Jahar dat hij moest blijven zitten. Daarna hief hij boos zijn zwaard op en nam een afwachtende houding aan. Merises derde, Bassane, een kleine, brede man die ondanks zijn Cairhiense achtergrond even zongebruind was als Jahar, lachte en maakte een grove opmerking over te ambitieuze mannen die over hun eigen zwaard struikelden. Tomas en Damer wisselden een blik en schudden het hoofd; mannen van die leeftijd waren meestal allang opgehouden met het maken van schimpende opmerkingen. Opnieuw klonk het gekletter van hout tegen hout. De andere vier zwaardhanden op de binnenplaats waren niet het enige publiek voor Lan en Jahar. Het slanke meisje met het donkere haar in een lange vlecht, dat bezorgd toekeek vanaf een rood bankje, was de reden voor Cadsuanes frons. Ze was een Aes Sedai, al was het maar in naam, maar het kind zou nadrukkelijk met haar Grote Serpent-ring moeten zwaaien om mensen daarvan te overtuigen. Dat kwam niet alleen door Nynaeves meisjesachtige gezicht; Beldeine zag er immers nog even jong uit. Nynaeve zat echter te wippen op het bankje en leek elk ogenblik overeind te willen springen. Soms bewoog ze haar lippen, alsof ze stilletjes aanmoedigingen schreeuwde, en soms bewoog ze haar handen alsof ze wilde laten zien hoe Lan zijn zwaard had moeten bewegen. Ze was een frivool meisje vol passie en ze gaf er slechts zelden blijk van dat ze ook hersens had. Min was niet de enige die om een man haar verstand en haar hart in een diepe waterput leek te hebben geworpen. Naar de gebruiken van het niet langer bestaande koninkrijk Malkier had Nynaeve een rode stip op haar voorhoofd geverfd, die aangaf dat ze met Lan getrouwd was – en dat terwijl Gele zusters zelden met hun zwaardhand trouwden. Eigenlijk trouwde bijna geen enkele zuster met haar zwaardhand. En natuurlijk was Lan niet de zwaardhand van Nynaeve, hoewel hij en het meisje stug bleven doen alsof dat wel zo was. Aan wie hij dan wel toebehoorde, was een onderwerp dat ze meden als dieven die wegsluipen in de nacht.
Nog interessanter, maar tevens verontrustender, waren de sieraden die Nynaeve droeg: een lange, gouden ketting en een smalle, gouden gordel met bijpassende armbanden en vingerringen. De opzichtige rode, groene en blauwe edelstenen waarmee de sieraden bezaaid waren, vloekten met haar gewaad, dat doorspekt was met geel. Aan haar linkerhand droeg ze bovendien dat eigenaardige sieraad, dat bestond uit gouden ringen die met platte kettingen vastzaten aan een gouden armband. Dat was een angreaal, een die veel krachtiger was dan het klauwiersieraadje in haar eigen haar. De overige sieraden leken ook sterk op haar eigen versieringen; het waren ter’angrealen die duidelijk in dezelfde periode waren gemaakt, tijdens het Breken van de Wereld. In die tijd kon een Aes Sedai vele tegenstanders treffen, met name mannen die konden geleiden. Vreemd, als je bedacht dat ook zij Aes Sedai genoemd werden. Dat zou net zoiets zijn als een man die Cadsuane heette.
De vraag – haar ochtend was nu al gevuld met vragen en de zon was nog maar halverwege de noen – de vraag was of het meisje haar sieraden droeg vanwege dat Altor-joch of vanwege de Asha’man. Of misschien wel vanwege Cadsuane Melaidhrin. Nynaeve had blijk gegeven van haar trouw aan de jongeman uit haar eigen dorp, maar ook van haar behoedzaamheid jegens hem. Ze had wel degelijk hersens, ze gebruikte ze alleen niet altijd. Totdat die vraag beantwoord werd, was het te gevaarlijk om het meisje al te zeer te vertrouwen. Het probleem was dat er tegenwoordig voor haar gevoel maar weinig was wat niet gevaarlijk was. ‘Jahar wordt steeds sterker,’ zei Merise opeens. Heel even keek Cadsuane de andere Groene zuster verbaasd aan. Sterker? Het hemd van de jongeman was inmiddels zo vochtig dat het aan zijn rug kleefde, terwijl Lan nog geen druppeltje zweet vertoonde. Toen begreep ze het. Merise doelde op de Ene Kracht. Cadsuane beperkte zich echter tot het vragend optrekken van een wenkbrauw. Ze kon zich niet herinneren wanneer ze voor het laatst op haar gezicht had laten doorschemeren dat ze geschrokken was. Misschien was dat al die jaren geleden in de Zwarte Heuvels voor het laatst gebeurd, toen ze de sieraden had verdiend die ze nu droeg, in eerste instantie dacht ik dat de manier waarop die Asha’man geoefend worden, die sneldwang, al had gezorgd dat hij op het toppunt van zijn vermogen was,’ zei Merise, die fronsend neerkeek op de twee mannen met hun oefenzwaarden. Nee, het was Jahar naar wie ze zo verontrust keek. Ze had slechts een vaag rimpeltje tussen haar ogen, maar bewaarde haar fronsen altijd voor mensen die haar ongenoegen mochten zien. ‘Bij Shadar Logoth dacht ik dat ik het me inbeeldde. Drie of vier dagen geleden was ik er half van overtuigd dat ik het verkeerd gezien had. Nu weet ik echter zeker dat ik het goed heb. Als mannen bij vlagen krachtiger worden, dan valt niet te voorspellen hoe sterk ze uiteindelijk zullen worden.’ Ze sprak haar meest voor de hand liggende zorg uiteraard niet uit: dat hij misschien wel sterker zou blijken dan zij. Zoiets hardop zeggen was om zeer veel uiteenlopende redenen ondenkbaar, en hoewel Merise er een beetje aan gewend was geraakt om het ondenkbare te doen – de meeste zusters zouden al flauwvallen bij de gedachte dat ze een binding moesten aangaan met een man die kon geleiden – sprak ze nog steeds niet graag hardop over het ondenkbare, zoals Cadsuane. Ze hield haar stem vlak, maar Licht, wat haatte ze het om zo tactvol te zijn. Of in elk geval haatte ze dat het noodzakelijk was.
‘Hij lijkt tevreden, Merise.’ Merises zwaardhanden leken altijd tevreden; ze pakte hen op de juiste manier aan. ‘Hij brandt van...’ De andere vrouw legde haar vingers tegen haar slaap, alsof ze het kluwen gewaarwordingen wilde betasten dat ze via de binding voelde. Nee maar, ze was écht van streek! ‘Het is geen woede. Frustratie.’ Ze stak haar hand in het tasje van bewerkt groen leer dat aan haar gordel hing en haalde er een speldje uit. Het was een kronkelend figuurtje, uitgevoerd in rode brandverf met goud, en leek op een slang met poten en leeuwenmanen. ‘Ik weet niet waar dat Altor-joch dit vandaan heeft, maar hij heeft het aan Jahar gegeven. Het schijnt dat het voor Asha’man net zoiets is als het verkrijgen van de stola voor ons. Ik moest het natuurlijk afpakken. Jahar verkeert nog in het stadium waarin hij moet leren dat hij alleen iets mag aannemen als ik zeg dat het mag. Maar hij maakt zich zo druk om dit ding... Moet ik het dan maar aan hem teruggeven? In zekere zin komt het dan van mijn hand.’