Выбрать главу

Cadsuanes wenkbrauwen leken zich uit eigen beweging op te trekken, voordat ze het kon tegenhouden. Vroeg Merise nu raad over een van haar zwaardhanden? Natuurlijk had Cadsuane zelf geopperd dat ze de man maar eens moest peilen, maar een dergelijke mate van intimiteit was... Ondenkbaar? Ha! ‘Welke beslissing je ook neemt, ik weet zeker dat het de juiste zal zijn.’ Met een laatste blik op Nynaeve liet ze de lange vrouw achter, die met haar duim over het gebrandverfde speldje streek en met een frons op haar voorhoofd omlaag keek naar de binnenplaats. Lan had Jahar zojuist opnieuw verslagen, maar de jongeman rechtte zijn schouders alweer en eiste een nieuwe krachtmeting. Wat Merise ook besloot, Cadsuane was al iets te weten gekomen wat haar niet zinde. De grenzen tussen een Aes Sedai en haar zwaardhand waren altijd even duidelijk afgebakend geweest als hun band: de Aes Sedai gaf de bevelen en de zwaardhand gehoorzaamde. Maar als zelfs Merise – die haar zwaardhanden altijd met strakke hand leidde – liep te piekeren over een speldje, zouden er nieuwe grenzen vastgesteld moeten worden, in elk geval bij de zwaardhanden die konden geleiden. Het was onwaarschijnlijk dat er geen bindingen meer met hen zouden worden aangegaan; dat had Beldeine wel bewezen. Mensen veranderden eigenlijk nooit echt, maar de wereld wel, met verontrustende regelmaat. Je moest er gewoon mee leren leven, en anders moest je ervoor zorgen dat je het overleefde. Nu en dan kon je, als je geluk had, de veranderingen een beetje bijsturen. Maar zelfs als je er een tegen wist te houden, zette je elders alleen maar een nieuwe in gang.

Zoals ze had verwacht, bleek de deur naar de vertrekken van dat Altor-joch niet onbewaakt te zijn. Alivia was er natuurlijk; ze zat geduldig met haar handen in haar schoot gevouwen op een bankje naast de deur. De Seanchaanse vrouw met het blonde haar had zichzelf uitgeroepen tot een soort beschermer van de jongen. Alivia schreef haar bevrijding van het juk van een damane aan hem toe, maar er stak meer achter. Om te beginnen had Min een hekel aan haar, maar dat werd ingegeven door een ander soort jaloezie dan gebruikelijk. Alivia leek nauwelijks te beseffen wat mannen en vrouwen samen deden. Toch bestond er tussen haar en de jongen een band, die zich uitte in de blikken die ze elkaar toewierpen. Die van haar drukten vastberadenheid uit en die van hem hoop, hoe ongelofelijk dat ook leek. Totdat Cadsuane wist wat dat te betekenen had, was ze niet van plan hen uit elkaar te halen. Alivia nam Cadsuane met haar scherpe, blauwe ogen behoedzaam maar respectvol op, maar ze zag in haar geen vijand. Alivia maakte korte metten met mensen die ze als vijanden van dat Altor-joch beschouwde.

De andere vrouw die op wacht stond, was ongeveer even groot als Alivia, maar verder had het verschil tussen de twee vrouwen niet groter kunnen zijn. Dat kwam niet alleen doordat Elza bruine ogen had en het gladde, leeftijdloze gezicht van een Aes Sedai, terwijl Alivia fijne lijntjes in haar ooghoeken had en onopvallende witte lokken in haar haren. Elza sprong overeind zodra ze Cadsuane zag, maakte zichzelf zo groot mogelijk toen ze voor de deur ging staan en sloeg haar stola strak om zich heen. ‘Hij is niet alleen,’ zei ze met een ijzige klank in haar stem.

‘Wil je mij soms de weg versperren?’ vroeg Cadsuane al even kil. De Andoraanse Groene zuster had meteen voor haar opzij moeten gaan. Elza stond in de Kracht zo ver onder haar dat ze niet eens had moeten aarzelen, laat staan wachten op een bevel, maar de vrouw plantte haar voeten stevig op de grond en er verscheen zowaar een verhitte blik in haar ogen.

Het was een netelige toestand. Er waren in het landhuis nog vijf andere zusters die trouw hadden gezworen aan de jongen, en degenen die trouw waren geweest aan Elaida keken Cadsuane allemaal aan alsof ze twijfels hadden over haar bedoelingen met hem. En dat wierp natuurlijk de vraag op waarom dat voor Verin niet gold. Elza was echter de enige die haar bij de jongen vandaan probeerde te houden. Haar houding riekte naar jaloezie en dat was niet logisch. Het was immers volstrekt ondenkbaar dat ze zichzelf geschikter achtte als raadgever. En als er ook maar de minste aanwijzing was geweest dat Elza de jongen wilde hebben, als man of als zwaardhand, zou Min op haar achterste benen staan. Het meisje beschikte over een feilloze neus daarvoor. Als Cadsuane er de vrouw naar was geweest om te tandenknarsen, zou ze dat nu gedaan hebben. Net toen ze dacht dat ze Elza zou moeten bevelen om uit de weg te gaan, boog Alivia zich naar voren. ‘Hij heeft haar zelf laten komen, Elza,’ zei ze lijzig. ‘Als we haar buiten de deur houden, wordt hij boos. Niet op haar, maar op ons. Laat haar binnen.’ Elza keek de Seanchaanse vrouw vanuit haar ooghoeken aan en haar bovenlip krulde minachtend op. Alivia stond ver boven haar in de Kracht – sterker nog, Alivia stond zelfs ver boven Cadsuane – maar ze was een wilder en in Elza’s ogen een leugenaar. De vrouw met het donkere haar leek niet eens te geloven dat Alivia damane was geweest, laat staan dat ze waarde hechtte aan de rest van haar verhaal. Desondanks wierp Elza een vluchtige blik op Cadsuane, toen op de deur achter haar en verschikte haar stola. Ze wilde duidelijk niet dat de jongen boos zou worden. Niet op haar, althans. ‘Ik ga wel even kijken of hij klaar is om je te ontvangen,’ zei ze en haar stem wankelde op het randje van knorrigheid. ‘Zorg ervoor dat ze hier blijft,’ voegde ze er op scherpere toon tegen Alivia aan toe. Toen draaide ze zich om en klopte zachtjes op de deur. Een mannenstem aan de andere kant riep iets en ze deed de deur op een kier open, zodat ze er net doorheen kon glippen. Daarna deed ze hem achter zich dicht.

‘U moet het haar maar vergeven,’ zei Alivia met dat ergerlijk trage, zachte Seanchaanse accent. ‘Ik denk dat ze haar eed gewoon heel ernstig opvat. Ze is niet gewend om iemand te dienen.’

‘Aes Sedai houden zich aan hun woord,’ antwoordde Cadsuane droog. Die vrouw gaf haar het gevoel dat ze even snel en kortaf sprak als een Cairhienin! ‘We moeten wel.’

‘Dat geloof ik. Ik hou me ook aan mijn woord. Dan weet u dat. Ik ben hem alles verschuldigd wat hij van me vraagt.’

Dat was een fascinerende opmerking en een kans om meer te weten te komen. Voordat ze die echter kon grijpen, kwam Elza weer naar buiten. Achter haar aan kwam Algarin, wiens witte baard keurig in een puntje was geknipt. Hij maakte een buiging voor Cadsuane, met een glimlach die de rimpels in zijn gezicht verdiepte. Zijn eenvoudige mantel van donkere wol, die in zijn jongere jaren voor hem was gemaakt, hing nu ruim om zijn lichaam en het haar op zijn hoofd was nog maar dun en schaars. Ze had geen gelegenheid om hem te vragen waarom hij bij dat Altor-joch op bezoek was geweest. ‘Hij kan je nu ontvangen,’ zei Elza op scherpe toon. Het scheelde niet veel of Cadsuane begon inderdaad te tandenknarsen. Alivia moest maar even wachten. En Algarin ook. De jongen stond midden in de kamer toen Cadsuane binnenkwam. Hij was bijna even lang en breed als Lan en hij droeg een zwarte mantel met goudborduursel op de mouwen en de hoge kraag. De mantel leek naar haar smaak te veel op die van een Asha’man, maar dan met borduursel. Ze zei er echter niets over. Hij maakte een beleefde buiging, leidde haar naar een stoel bij de haard waar een kussen met kwastjes op lag en vroeg haar of ze zin had in wijn. De wijn die in de kan op een bijzettafeltje stond met twee bekers ernaast was inmiddels koud, maar hij kon wel nieuwe laten halen. Ze had er hard aan gewerkt om hem enige beschaving bij te brengen, dus wat haar betrof mocht hij zelf weten wat voor mantel hij aantrok. Er waren belangrijkere zaken waarin hij begeleid moest worden. Of aangespoord, of indien nodig zelfs voortgesleurd. Ze was niet van plan haar tijd te verspillen aan een gesprek over zijn kleding. Met een beleefd knikje sloeg ze de wijn af. Een wijnbeker bood vele mogelijkheden – je kon er een slokje uit nemen als je even moest nadenken, je kon erin kijken als je de blik in je ogen wilde verhullen – maar deze jongeman moest je altijd goed in de gaten houden. Zijn gezicht verried bijna even weinig als dat van een zuster. Met dat donkerrode haar en die blauw-grijze ogen had hij voor een Aiel kunnen doorgaan, maar er waren maar weinig Aiel die zulke kille ogen hadden. In vergelijking daarmee leek de ochtendhemel waar ze kort daarvoor naar had staan staren warm. Die ogen stonden kouder dan vóór Shadar Logoth. En helaas ook harder. Bovendien lag er een behoedzame blik in.