Liggend op zijn bed met zijn in laarzen gestoken voeten over elkaar op de beddensprei, staarde hij met niets ziende ogen omhoog naar het baldakijn en probeerde hij zijn gedachten op een rijtje te zetten. Hij kon het onweer wel buitensluiten, maar Min, die onder zijn arm knus tegen hem aan kroop, was een ander verhaal. Ze probeerde hem niet bewust af te leiden; ze deed het onbewust. Wat moest hij aan haar doen? En aan Elayne en aan Aviendha? Die twee waren, nu hij zo ver van Caemlin was, in zijn hoofd slechts een vage aanwezigheid. Hij nam tenminste aan dat ze nog steeds in Caemlin waren. Het was echter gevaarlijk om dingen voetstoots aan te nemen als het om die twee vrouwen ging. Op het ogenblik kon hij alleen voelen waar ze zich ongeveer bevonden ten opzichte van hem en dat ze nog leefden. Min had haar lichaam echter stevig tegen hem aan gedrukt en door de binding was ze zowel in zijn hoofd als lijfelijk een krachtige aanwezigheid. Was het te laat om Min in veiligheid te brengen, om Elayne en Aviendha in veiligheid te brengen? Waarom denk je dat je ook maar iemand in veiligheid kunt brengen? fluisterde Lews Therin in zijn hoofd. De dode gek was inmiddels een oude vriend geworden. We gaan allemaal dood. Je kunt alleen maar hopen dat jij niet degene zult zijn die hen doodt. Hij was geen welkome vriend, maar Rhand kon ook niet van hem afkomen. Hij was niet langer bang dat hij Min, Elayne of Aviendha zou vermoorden, of dat hij gek zou worden. In elk geval niet gekker dan hij al was, met een dode man in zijn hoofd en soms een in mist gehuld gezicht dat hij bijna kon herkennen. Zou hij het wagen om Cadsuane iets te vragen over een van die twee dingen? Je mag niemand vertrouwen, prevelde Lews Therin en toen lachte hij wrang. Zelfs mij niet.
Zonder waarschuwing stompte Min hem zo hard in de ribben dat hij ervan moest grommen. ‘Je wordt sentimenteel, schaapherder,’ grauwde ze. ‘Als je je nu weer zorgen maakt over mij, dan zweer ik je...’ Ze kon op zo veel manieren grauwen, die Min, afhankelijk van de uiteenlopende gewaarwordingen die door de binding heen kwamen. Je had de lichte ergernis die hij nu bij haar bespeurde, met een vleugje bezorgdheid; en soms was er een scherp randje, alsof ze zich ervan moest weerhouden hem de kop af te bijten. Dan was er nog een grauw die hem bijna aan het lachen maakte vanwege het plezier in haar hoofd, of die hem in elk geval dichter bij een lach bracht dan hij voor zijn gevoel in lange tijd had meegemaakt. En er was een keelachtige grauw die hem zelfs zonder de binding het bloed door de aderen liet gieren.
‘Nu even niet,’ zei ze waarschuwend voordat hij de hand die op haar rug lag kon verplaatsen. Ze rolde van het bed af, stond op en trok met een berispende blik haar mantel met het borduursel recht. Sinds ze hem aan zich gebonden had, kon ze zijn gedachten nog beter lezen, iets waar ze zelfs voor die tijd al erg goed in was geweest. ‘Wat ga je aan hen doen, Rhand? Wat gaat Cadsuane doen?’ Achter het raam lichtte een bliksemflits op, zo fel dat het het licht van de lampen bijna overstraalde, en een donderklap sloeg met diep gerommel tegen de ruiten.
‘Ik heb nog nooit van tevoren kunnen zien wat ze ging doen, Min. Waarom zou dat vandaag opeens anders zijn?’ De dikke verenmatras zakte in onder zijn gewicht toen hij zijn benen over de rand van het bed slingerde en tegenover haar ging zitten. Hij drukte bijna zonder erbij na te denken zijn hand op de oude wonden in zijn zij, maar zodra hij zich ervan bewust werd, verhulde hij de onbewuste beweging door zijn mantel dicht te knopen. De ene wond was half geheeld en de andere zou nooit helen; sinds Shadar Logoth bleven de twee elkaar overlappende wonden pijn doen. Of misschien was hij zich er gewoon scherper van bewust hoezeer ze bonsden, en op een plek niet groter dan de palm van zijn hand warmte uitstraalden als een smeltoven van koorts. Hij hoopte dat een van de wonden zou gaan helen nu Shadar Logoth er niet meer was. Misschien was er gewoon nog maar zo weinig tijd verstreken dat hij het verschil niet kon voelen. Het was niet de zij waarop Min een stomp had gegeven – met die oude wonden was ze immer voorzichtig, met de rest van hem lang niet altijd – maar hij dacht dat hij erin geslaagd was de pijn voor haar verborgen te houden. Het had geen zin om haar nog een reden te geven zich zorgen te maken. De bezorgdheid in haar ogen en in haar gedachten betrof waarschijnlijk Cadsuane. Of de anderen.
Het was nu erg druk in het landhuis en in alle omliggende gebouwen. Het was onvermijdelijk dat iemand vroeg of laat zou proberen de zwaardhanden te gebruiken die nog in Cairhien waren; hun Aes Sedai hadden niet bepaald van de daken geschreeuwd dat ze op zoek gingen naar de Herrezen Draak, maar ze hadden er ook niet echt een geheim van gemaakt. Toch had hij nooit kunnen voorzien wie de zwaardhanden zouden vergezellen. Davram Bashere, met honderd man Saldeaanse lichte ruiterij, die in een geseling van wind en regen afsteeg en mopperde over geruïneerde zadels. Een zevental in zwarte mantels geklede Asha’man, die zichzelf niet hadden afgeschermd voor de stortregen. Ze reden met Bashere mee, maar toch was het alsof er twee afzonderlijke gezelschappen arriveerden, want ze bewaarden steeds enige onderlinge afstand en er heerste een voelbare sfeer van oplettendheid en behoedzaamheid. En een van de Asha’man was Logain Ablar. Logain! Logain was een Asha’man die het zwaard en de draak op zijn kraag droeg! Bashere en Logain wilden hem allebei spreken, maar onder vier ogen. Maar onverwacht of niet, ze waren bij lange na niet de meest verrassende bezoekers. Toen hij de acht Aes Sedai zag, dacht hij eerst dat het nog meer vriendinnen van Cadsuane waren, maar hij zou zweren dat zij even verrast waren als hijzelf. Wat nog vreemder was, op één na leken ze allemaal bij de Asha’man te horen. Niet als gevangenen en al helemaal niet als bewakers, maar Logain wilde het liever niet uitleggen waar Bashere bij was. Bashere op zijn beurt wilde Logain liever niet als eerste de kans geven om onder vier ogen met Rhand te praten. Nu waren ze allemaal naar hun kamer gegaan om zich af te drogen en hun spullen op te bergen, waardoor hij even had om zijn gedachten te bepalen. Voor zover hij dat kon met Min zo dichtbij. Inderdaad, wat ging Cadsuane doen? Nou, hij had geprobeerd haar om raad te vragen. De gebeurtenissen hadden hen echter allebei ingehaald. De beslissing was al genomen, wat Cadsuane ook dacht. Opnieuw lichtte er buiten een bliksemflits op. Bliksem leek te passen bij Cadsuane. Je wist van beide nooit waar ze zouden toeslaan. Alivia zou korte metten met baar maken, mompelde Lews Therin. Ze gaat ons helpen sterven; ze zou Cadsuane voor ons uit de weg ruimen als je het haar opdroeg.
Ik wil haar niet doden, zei Rhand in gedachten tegen de dode man. Ik kan me haar dood niet veroorloven. Dat wist Lews Therin even goed als hij, maar toch mopperde de man zachtjes in zichzelf. Sinds Shadar Logoth leek hij soms een tikje minder krankzinnig. Of misschien was Rhand gewoon een tikje méér krankzinnig geworden. Voor hem was het inmiddels immers heel gewoon om in gedachten met een dode man te praten, en dat kon je nauwelijks gezond noemen. ‘Je moet iéts doen,’ mompelde Min, die haar armen onder haar borsten over elkaar sloeg. ‘Uit Logains aura blijkt meer dan ooit een zucht naar glorie. Misschien denkt hij nog steeds dat hij de ware Herrezen Draak is. En er is iets... duisters... aan de beelden die ik rond heer Davram zag. Als hij zich tegen je keert, of om het leven komt... Ik heb een van de soldaten horen zeggen dat heer Dobraine het misschien niet haalt. Als je zelfs maar een van hen kwijtraakt, zou dat een zware slag zijn. Als je hen alle drie kwijtraakt, kost het je misschien wel een jaar om dat weer te boven te komen.’
‘Als jij het hebt gezien, zal het gebeuren. Ik moet doen wat ik kan, Min, en me geen zorgen maken over dingen waar ik niets aan kan doen.’ Ze schonk hem zo’n blik waar vrouwen een enorme voorraad van schenen te hebben, alsof hij ruzie zocht. Gekras aan de deur bracht hem bij zijn positieven. Min verplaatste haar gewicht. Hij vermoedde dat ze een werpmes uit haar mouw had geschud en dat achter haar pols verborgen hield. Die vrouw droeg meer verstopte messen mee dan Thom Merrilin ooit had gedaan. Of Mart. Kleuren wervelden door zijn hoofd en voegden zich bijna samen tot... wat? Een man op de bok van een wagen? In elk geval niet het gezicht dat soms in zijn gedachten opdook, en in een mum van tijd was het beeld weer verdwenen, zonder de duizeligheid die altijd met het gezicht gepaard ging.