Выбрать главу

‘Hoe kom je erbij dat ik boos ben?’ vroeg ze koeltjes. Loial slaakte een diepe zucht, en er sprak zo duidelijk opluchting uit dat Rhand hem bijna ongelovig aanstaarde. Licht, die Ogier dacht werkelijk dat ze bedoelde dat ze niet boos was! Rhand wist dat hij in het duister tastte als het op vrouwen aankwam, zelfs wat Min betrof – misschien zelfs juist wat Min betrof – maar Loial moest echt nog een heleboel leren voordat hij met zijn Erith trouwde. Anders zou ze hem villen als een zieke geit. Hij kon hem maar beter de kamer uit werken voordat Min haar voor was. Rhand schraapte zijn keel. ‘Denk er vannacht maar eens over na, Loial,’ zei hij. ‘Misschien ben je tegen de ochtend wel van gedachten veranderd.’ Ergens hoopte hij dat Loial inderdaad van gedachten zou veranderen. De Ogier was al te lang van huis. Maar aan de andere kant... Als het waar was wat Alivia hem over de Seanchanen verteld had, zou hij Loial goed kunnen gebruiken. Soms walgde hij van zichzelf. ‘Hoe dan ook moet ik nu Bashere spreken. En Logain.’ Zijn mond verstrakte zich toen hij die naam uitsprak. Wat dééd Logain eigenlijk in het zwart van de Asha’man?

Loial stond niet op. Sterker nog, de uitdrukking op zijn gezicht werd nog bezorgder. Zijn oren staken schuin naar achteren en zijn wenkbrauwen hingen omlaag. ‘Rhand, ik moet je iets vertellen. Het gaat over de Aes Sedai die met ons mee zijn gekomen.’

Terwijl hij verder praatte, lichtten aan de andere kant van het raam opnieuw bliksemflitsen op en hoog boven hen rommelde de donder luider dan ooit tevoren. Bij sommige stormen betekende een adempauze slechts dat het ergste nog moest komen. Ik zei toch dat je hen allemaal had moeten doden toen je de kans had? zei Lews Therin lachend. Ik heb het toch gezegd?

‘Weet je héél zeker dat ze gebonden zijn, Samitsu?’ vroeg Cadsuane dringend. En luid genoeg om verstaanbaar te zijn boven het gerommel van de donder boven het dak van het landhuis. Donder en bliksem pasten bij haar stemming. Het liefst zou ze gegrauwd hebben. Ze moest al haar oefening en ervaring aanspreken om rustig te blijven zitten en van haar hete gemberthee te nippen. Het was lang geleden dat ze haar emoties de overhand had laten krijgen, maar ze zou het liefst in iets bijten. Of in iemand.

Samitsu had ook een porseleinen kom met thee in haar hand, maar ze had er nog geen druppel van gedronken en ze had ook niet gereageerd op Cadsuanes uitnodiging om te gaan zitten. De slanke zuster wendde zich af van de linkerhaard, waar ze in de vlammen had staan staren, en de belletjes in haar donkere haar rinkelden toen ze haar hoofd schudde. Ze had niet de moeite genomen om haar haren behoorlijk te drogen en die hingen vochtig en zwaar op haar rug. In haar groenbruine ogen lag een bezorgde blik. ‘Dat is niet bepaald een vraag die ik zomaar aan een zuster kan stellen, of wel soms, Cadsuane? Ze hebben het me in elk geval niet verteld. Ze zouden wel gek zijn. In eerste instantie dacht ik dat ze hetzelfde hadden gedaan als Merise en Corele. En die arme Daigian.’ Even vertrok haar gezicht zich van medeleven. Ze was zich volledig bewust van de pijn die aan Daigian knaagde na haar verlies. Elke zuster die haar eerste zwaardhand versleten had, wist maar al te goed hoe dat voelde. ‘Maar het is wel duidelijk dat Toveine en Gabrelle allebei bij Logain horen. Ik denk dat Gabrelle het bed met hem deelt. Als er sprake is van bindingen, zijn de mannen degenen die gebonden hebben.’

‘Om de beurt,’ prevelde Cadsuane met haar neus in haar theekom. Sommigen beweerden dat om de beurt eerlijk spel was, maar zij had nooit geloofd in eerlijk spel, niet als het op een gevecht aankwam. Je vocht of je vocht niet, en een spel was het nooit. Eerlijkheid was iets voor mensen die veilig langs de zijlijn stonden te praten terwijl anderen bloedden. Helaas kon ze er maar weinig aan doen, behalve proberen een manier te vinden om de gebeurtenissen in evenwicht te brengen. Evenwicht was iets heel anders dan eerlijkheid. Wat dreigde dit toch een knoeiboel te worden, ik ben blij dat je me in elk geval even gewaarschuwd hebt voordat ik Toveine en de anderen het hoofd moet bieden, maar ik wil dat je morgenochtend meteen teruggaat naar Cairhien.’

‘Ik kon niets uitrichten, Cadsuane,’ zei Samitsu verbitterd. ‘De helft van de mensen die ik een bevel gaf, vroeg steeds aan Sashalle of het wel klopte, en de andere helft zei recht in mijn gezicht dat zij al iets anders had gezegd. Heer Bashere heeft haar ertoe overgehaald om de zwaardhanden vrij te laten – ik weet niet hoe het mogelijk is dat hij ervan op de hoogte was – en zij heeft op haar beurt Sorilea omgepraat. Ik kon het onmogelijk tegenhouden. Sorilea gedroeg zich alsof ik mijn positie al had opgegeven! Ze begrijpt er niets van en ze laat heel duidelijk merken dat ze mij een dwaas vindt. Het heeft voor mij helemaal geen zin om terug te gaan, tenzij je van me verwacht dat ik Sashalles handschoenen voor haar draag.’ ik verwacht van je dat je haar in de gaten houdt, Samitsu. Meer niet. Ik wil weten wat zo’n Draakgezworen zuster doet als noch ik, noch de Wijzen met een zweep in de hand over haar schouder meekijken. Jij bent altijd al zeer opmerkzaam geweest.’ Geduld was niet altijd haar sterkste kant, maar soms was geduld geboden bij Samitsu. De Gele zuster was inderdaad opmerkzaam, intelligent en meestal ook wilskrachtig. Bovendien was niemand beter in Heling dan zij – tenminste, tot de komst van Damer Flin. Ze kon echter van het ene op het andere ogenblik om onverklaarbare redenen haar zelfvertrouwen kwijtraken. Met de stok kwam je nooit ver bij Samitsu, maar met schouderklopjes wel; en als iets werkte, was je een dwaas als je het niet gebruikte. Nu Cadsuane haar eraan hielp herinneren hoe intelligent ze was en hoe bedreven in Heling – dat was altijd noodzakelijk bij Samitsu; ze kon helemaal in de put raken als ze er niet in geslaagd was een dode te helen – en hoe slim, rechtte de Arafelse zuster langzaam haar rug. Haar zelfvertrouwen keerde terug. ‘Je kunt erop vertrouwen dat Sashalle niet eens andere kousen zal kunnen aantrekken zonder dat ik het weet,’ zei ze ferm. Cadsuane verwachtte ook niet minder. ‘Maar als ik iets vragen mag...’ – nu haar zelfvertrouwen weer hersteld was, was aan de manier waarop Samitsu dat zei te horen dat die woorden slechts voor de vorm waren; ze was geen bang vogeltje, behalve als ze zich onzeker voelde – ‘waarom ben je helemaal hier, in het meest afgelegen deel van Tyr? Wat gaat de jonge Altor doen? Of moet ik zeggen: wat ga jij hem laten doen?’

‘Hij is iets heel gevaarlijks van plan,’ antwoordde Cadsuane. Buiten scheen kort het licht van bliksemschichten – scherpe, zilveren vorken aan een hemel die bijna zo donker was als de nacht. Ze wist precies wat hij van plan was. Ze wist alleen niet of ze hem tegen moest houden.

‘Hier moet een eind aan komen!’ bulderde Rhand, en de donder aan de hemel klonk als een echo. Voor dit gesprek had hij zijn mantel aangetrokken. Bovendien had hij de mouwen van zijn hemd opgerold om de rood met gouden draken te ontbloten die zich om zijn onderarmen slingerden en waarvan de koppen met de gouden manen op de rug van zijn handen leken te rusten. Hij wilde dat de man voor hem er met elke blik aan herinnerd werd dat hij de Herrezen Draak tegenover zich had. Zijn handen waren echter tot vuisten gebald, om te voorkomen dat hij zou toegeven aan de aanmoedigingen van Lews Therin om die stomme Logain Ablar te wurgen. ‘Ik heb geen behoefte aan oorlog met de Witte Toren, en jullie bloed- Asha’man zullen me ook geen bloedoorlog met de Witte Toren bezorgen! Heb je dat begrepen?’